inleiding

C I 2 ö ")wezendlyk nut van de polder zou kunnen ftrekken; en wy noch op dit oogenblik bereid zynons beftuur over te geven in alle zulke handen,waar van een meerder heil voor de polder, eneen fpocdiger herftel van dezelve, te wagten zalZyp , indien maar alvoorens daar toe eene waarfchynlykezekerheid zal daar zyn, en de polderdus niet bloot gefteld zal worden aan eene wisfelvaftigekans, om in de plaats van te verbeteren ,onhcrftelbaar verlooren te moeten gaan; wanneer\ j y een veel grooter genoegen zullen vinden in,door ons tot nu toe verrigte in eene epoque van. y revolutien altoos hebbende verwarring, dezeInze polder gefauveert te hebben van 't ongeluk,flat mogelyk wel dra veeier anderen lot zal zyn,en het 'beftuur overgebragt te hebben tot zulken,waar aan wy onze eigene bezittingen met alle geiis.th.efd durven aan en toebetrouwen, dan wy by: voortduuring van een beduur, waar van wy deo ylykheid en onaangenaamheid ondervondenebb'en cn noch fteeds kunnen vooruitzien, immeruden kunnen fmaaken: Of, indien wy in tegendeelop last van een hooger gezach ook onzepoliden moeten zien dcelen in het ongelukkiglot van andoren, eu 't vernietigen van èen Octroy,.dat altoos geweest is een rigtfnoer van geregeldeorde , en waar op ter goeder trouwe, als eenevoorwaarde aan de zyde van de bedykers, de bedykingis ondernomen, en't geen wel gunftigcr,maar norit bezwaarender kan gemaakt of tegen debelangens van hun tot wier voordeel 't zelve ver--, verandert of vernietigd kan worden, alseen daad , overeenkomftig de rechten van denMensch zullen moeten befchouwen; zal zulks onsindemnerèn van alle befchuldiging, welke by vervolg