inleiding

N A B E R I C H T .9van den Dykgraaf en zyn aanhang.Daar nu door *t Dyksbefluur de oproeping, ahnadeelig gerekent wierd, was het nafuurlyk gevolg,dat men de zutken, die dezelve begeerde,in geen -gunftig daglicht befchouwde, en dat dezelvendus bloot mocflen flaan voor de ernflige taal,die de peller dier verantwoording met den naamvan bits en hoonend beftempeld, van den Dykgraaf,die *t zig tot een eer field ten aanhanggehad te hebben alle zyne mëdebèf uurderen, enver't grootstgedeelte zyner mede Ingelanden, terwylmen met leedwezen zig genoodzaakt vond zynbillyk beklag in te brengen tegen den verdienflelykengryzen GEELVINK , die men in 't geheel nietontzeggen wil de achting, die hy op 'tgezigtverwekt, niet, om dat hy een begunfliger was, vanhun , die de oproeping begeerden, ook niet, om dathy in de vergadering der toenmaalige hoogst geconflitueerdemagt van Holland het Dyksbefluur,waar van hy lid was, naar waarde, indien zulksin de daad zo geweest was, had voor gefield, maar,om dat hy, niet naar waarheid onderrigt van detoedragt van zaaken betreffende V befluur van depolder, alleen op hem medegedeelde erroneufe berigten, en eene infertie in een naamloos weekblad,eorzaak was, dat een favorabel advis van V CommittéProvinciaal tot foulaas van de polder geeneffect forteerde, en de te accorderen gratiën zo*_ .yoor