DE LOFZANG VAN MARIA - Geschriften van Maarten Luther
DE LOFZANG VAN MARIA - Geschriften van Maarten Luther
DE LOFZANG VAN MARIA - Geschriften van Maarten Luther
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
tevens het grootste, waar<strong>van</strong> al de andere afhangen en waaruit zij alle voortvloeien.<br />
Want waar het daartoe komt, dat God iemand Zijn gelaat toekeert, om hem aan te<br />
zien, daar is louter genade en zaligheid, daar moeten alle gaven en werken volgen. Zo<br />
lezen wij in Genesis 4: 4 v.v., dat God Abel en zijn offerande aanzag; maar Kaïn en<br />
zijn offer zag Hij niet aan. Vandaar ook de veelvuldige gebeden in het Psalmboek, dat<br />
God Zijn aangezicht tot ons wende, het niet verberge, het over ons late lichten enz.<br />
Dat Maria zelf het ook als het grootste beschouwt, dat bewijst zij hierdoor, dat zij<br />
zegt: "Zie, omdat God mij heeft aangezien zal het nageslacht mij zalig spreken".<br />
b) In het loven <strong>van</strong> Gods haar-aanzien geeft zij God alleen de eer.<br />
Let op de woorden: Zij beweert niet, dat men haar veel goeds zal nageven, haar deugd<br />
prijzen, haar maagdelijkheid of haar ootmoed verheffen of b.v. een versje op haar<br />
daad zal zingen; maar slechts hierom, dat God haar heeft aangezien, hierom zou men<br />
haar zalig noemen. Dat betekent toch: God zó volkomen de eer geven, dat volkomener<br />
niet mogelijk is. Daarom wijst zij ook op dit aanzien, door te zeggen: "Ecce enim, ex<br />
hoc... ", "Zie, <strong>van</strong> nu aan zullen mij zalig spreken", d.w.z. "<strong>van</strong>af de tijd, waarop God<br />
mijn nietigheid heeft aangezien, zal ik worden zalig gesproken". Hierdoor wordt zij<br />
niet geprezen, maar Gods genade over haar; integendeel, zij wordt zelfs vernederd en<br />
vernedert zichzelf, doordat zij zegt, dat God haar nietigheid heeft aangezien. Daarom<br />
roemt zij ook haar zaligheid, voordat zij de werken opnoemt, die God aan haar gedaan<br />
heeft, en schrijft alles volkomen hieraan toe, dat God haar nietigheid aanzag.<br />
2. Maria wijst ons hiermede aan, hoe wij God op de juiste wijze in haar eren.<br />
a) Juist geëerd wordt Maria, wanneer wij Gods aan haar betoonde genade prijzen.<br />
Hieruit kunnen wij leren, op welke wijze men Maria moet eren en dienen. Hoe moet<br />
men tot haar spreken? Ga de woorden na, zo leren zij u zo te spreken: "O, gij zalige<br />
Maagd en Moeder Gods, hoe bent u zo volstrekt niets, gering en veracht geweest, en<br />
heeft God u nochtans zo bovenmate genadig en gunstig aangezien en grote dingen in u<br />
gewerkt. Geen daar<strong>van</strong> bent u immers waard geweest, en ver en hoog boven al uw<br />
verdienste uit rijst de rijke, overvloedige genade <strong>van</strong> God in u. Heil u; zalig bent u, die<br />
zulk een God gevonden hebt, <strong>van</strong> nu aan tot in eeuwigheid". U behoeft niet te denken,<br />
dat, wanneer men haar zulk een genade onwaardig noemt, zij dit ongaarne hoort. Want<br />
zeker heeft zij niet gelogen, toen zijzelf haar onwaardigheid en nietigheid beleed, die<br />
God geenszins wegens haar verdienste, maar louter uit genade heeft aangezien.<br />
b) Verkeerd wordt Maria geëerd, wanneer men haar eigen verdienste roemt.<br />
Ongaarne luistert zij naar de dwaze praatjesmakers, die veel over haar verdienste<br />
prediken en schrijven. Dezen willen daarmede een bewijs geven <strong>van</strong> de grootheid <strong>van</strong><br />
hun eigen kennis en beseffen niet, dat zij het "Magnificat" onderdrukken, de Moeder<br />
Gods logenstraffen en de genade <strong>van</strong> God kleineren. Want voor zoveel men haar<br />
waardigheid en verdienste toekent, voor zoveel doet men de goddelijke genade<br />
afbreuk en kleineert de waarheid <strong>van</strong> het "Magnificat". De engel groet haar ook alleen<br />
maar als de door God begenadigde 22 , en zegt, dat de Heere met haar is, waarom zij<br />
onder alle vrouwen gezegend is. Derhalve zijn diegenen, die haar zoveel lof en eer<br />
opdringen en dit alles aan haar toeschrijven, er niet ver <strong>van</strong>daan, om uit haar een<br />
afgod te maken, alsof het er bij haar om begonnen was, dat men haar zou eren en <strong>van</strong><br />
haar goeds verwachten: Terwijl zij het toch <strong>van</strong> de hand wijst en wenst, dat God in<br />
22 De groet <strong>van</strong> de engel begint letterlijk naar de Latijnse Bijbel: "Gegroet zijt gij, die vol <strong>van</strong> de genade<br />
(Gods) zijt" (Luc. 1: 28).<br />
25