Hoofdelijke verbintenissen - Prof. Willem H. van Boom
Hoofdelijke verbintenissen - Prof. Willem H. van Boom
Hoofdelijke verbintenissen - Prof. Willem H. van Boom
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Hoofdstuk 3<br />
In het gegeven voorbeeld voorkomt de vermenging niet dat de verhouding<br />
93<br />
<strong>van</strong> de debiteuren onderling door de cessie wordt gewijzigd. Naar ik meen behoort<br />
het een debiteur echter niet te worden toegestaan de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> zijn regresrecht<br />
op zijn mede-debiteur(en) te vergroten door de vorderingen <strong>van</strong> de crediteur over<br />
te nemen. Eerder betoogde ik reeds dat de gecedeerde vordering niet op een wijze<br />
kan worden uitgeoefend die strijdig is met de rechtsverhouding <strong>van</strong> de debiteuren<br />
94<br />
onderling. Aangezien de door de wetgever voorgestane verrekeningsmethode<br />
hier niet tegen waakt, moet worden aangenomen dat de cessieconstructie in zoverre<br />
ongeldig is, namelijk voor zover de cessie ertoe strekt de regels met betrekking<br />
tot de interne rechtsverhouding <strong>van</strong> de hoofdelijke debiteuren (art. 6:10 BW) te<br />
ontlopen. 95<br />
3.9 Onvermogen, onbekendheid en onvindbaarheid<br />
3.9.1 het risico <strong>van</strong> onvermogen<br />
In hoofdstuk 2 bleek dat hoofdelijkheid kan worden omschreven als de gehoudenheid<br />
<strong>van</strong> twee of meer personen om dezelfde prestatie te verrichten. Bedacht moet<br />
worden dat deze typering slechts het gevolg aanduidt <strong>van</strong> de al dan niet toevallige<br />
samenloop <strong>van</strong> <strong>verbintenissen</strong>. De vraag of en zo ja, in welke mate <strong>verbintenissen</strong><br />
samenlopen, vindt beantwoording buiten de rechtsfiguur hoofdelijkheid. Het kan<br />
zijn dat een overeenkomst of wetsbepaling uitdrukkelijk en bedoeld aanleiding<br />
geeft tot samenloop; in dat geval hebben contractspartijen of de wetgever een<br />
samenloop <strong>van</strong> <strong>verbintenissen</strong> gecreëerd opdat de crediteur tot meerdere zekerheid<br />
<strong>van</strong> betaling niet één, maar twee of meer debiteuren tot zijn beschikking krijgt,<br />
93 Betreft de hoofdelijkheid slechts twee debiteuren, dan leidt de vermenging in verband met de<br />
verrekening wel tot het juiste resultaat. Zie voor een toepassing daar<strong>van</strong> Rb. Rotterdam 27-12-1915,<br />
NJ 1917, 283, vervolgd in Hof s-Gravenhage 4-1-1918, W. 10270 (Staat Rumenië/NV Maatschappij<br />
s.s. Josephina); zie voorts HR 10-7-1988, NJ 1989, 30 nt. JBMV (Skipool Bay<br />
Shipping/Rotterdam).<br />
94 W.H. <strong>van</strong> <strong>Boom</strong>, WPNR 6235 (1996), p. 617, met nadere verwijzingen.<br />
95 Zo reeds De Kok (1965), p. 152-153. Vgl. Rb. Rotterdam 10-5-1977, VR 1978, nr. 20, Ktg. Leiden<br />
9-1-1985, VR 1985, p. 421. Zie voor Duitsland BGH 13-5-1955, BGHZ 17, 214, waarin de cessie<br />
gegenstandslos werd verklaard. De uitspraak is bevestigd in BGH 4-7-1963, NJW 1963, p. 2067<br />
en BAG 24-4-1986, NJW 1986, p. 3104. Geen <strong>van</strong> de uitspraken betrof echter een hoofdelijkheidsverband<br />
met meer dan twee debiteuren, zodat onduidelijk is of de rechtspraak <strong>van</strong> het BGH (of<br />
het BAG) verder gaat dan de Nederlandse wetgever met de verrekeningsmethode wilde gaan.<br />
H. Rüßmann, JuS 1988, p. 182 e.v., meent dat de hoofdelijkheid na verrekening <strong>van</strong> het betreffende<br />
interne aandeel <strong>van</strong> de cessionaris voor het overige gewoon blijft bestaan. Veel schrijvers zijn<br />
echter <strong>van</strong> mening dat de hoofdelijkheid geheel wegvalt en slechts aansprakelijkheid voor het<br />
eigen interne aandeel overblijft; zie Soergel § 422 rdnr. 8, § 425 rdnr. 18, Münch. Komm. § 425<br />
rdnr. 10, Larenz I, p. 641, Selb (1984), p. 70. Vgl. ook nog BGH 9-6-1970, BGHZ 54, 177 en<br />
BGH 21-9-1983, JZ 1984, 230-234 nt. Reinicke en Tiedtke alsmede Schulz (1907), p. 60, Reinicke<br />
en Tiedtke (1988), p. 40-41 en Von Olshausen (1988), p. 237 nt. 8.<br />
80