10.09.2013 Views

Hoofdelijke verbintenissen - Prof. Willem H. van Boom

Hoofdelijke verbintenissen - Prof. Willem H. van Boom

Hoofdelijke verbintenissen - Prof. Willem H. van Boom

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

36 Het regresrecht ontstaat zo<br />

Interne rechtsverhoudingen<br />

Dit probleem <strong>van</strong> samenloop kan alleen ontstaan als men aanneemt dat art.<br />

6:10 een zelfstandige bron <strong>van</strong> verbintenis is. Het lijdt geen twijfel dat de wetgever<br />

dit voor ogen stond, maar men kan zich de vraag stellen of <strong>van</strong>daag de dag behoefte<br />

bestaat aan een bepaling als art. 6:10. Immers, regres lijkt in veel gevallen even<br />

goed mogelijk te zijn op grond <strong>van</strong> contract, zaakwaarneming, ongerechtvaardigde<br />

verrijking of zelfs onrechtmatige daad. Voor die gevallen lijkt art. 6:10 weinig toe<br />

te voegen aan het bestaande arsenaal aan regresinstrumenten. Hoe dit ook zij,<br />

art. 6:10 dient als zelfstandige bron <strong>van</strong> verbintenis te worden aanvaard. De vraag<br />

naar de verhouding tussen art. 6:10 en andere bronnen <strong>van</strong> verbintenis is daarmee<br />

evenwel nog niet beantwoord. Met name daarover gaan de volgende paragrafen.<br />

4.4.1 zelfstandig regresrecht (art. 6:10 BW)<br />

Het regresrecht is een vordering die rechtstreeks uit de wet ontstaat en die het<br />

bestaan <strong>van</strong> hoofdelijkheid als bestaansvoorwaarde heeft. Als voor de hand liggende<br />

voorwaarde kan voorts worden genoemd dat de regreszoekende de hoofdelijk<br />

36<br />

verschuldigde prestatie heeft verricht. Deze voorwaarde dient naar mijn mening<br />

ruim te worden verstaan; weliswaar spreekt art. 6:10 BW over de schuld die ten<br />

laste <strong>van</strong> een der hoofdelijke schuldenaren wordt gedelgd, maar ook als een derde<br />

bij wijze <strong>van</strong> schenking de prestatie voor een <strong>van</strong> de hoofdelijke debiteuren verricht<br />

in de zin <strong>van</strong> art. 6:30 BW, komt aan de betreffende debiteur het regresrecht toe. 37<br />

Zou dat namelijk niet het geval zijn, dan zou de schenking aan de één, mede een<br />

waarschijnlijk onbedoelde bevoordeling <strong>van</strong> de andere debiteuren ten gevolge<br />

hebben.<br />

Afgezien <strong>van</strong> deze voorwaarden is het regresrecht volledig zelfstandig ten<br />

38<br />

opzichte <strong>van</strong> de hoofdvordering <strong>van</strong> de crediteur. Dit betekent bijvoorbeeld dat<br />

het regresrecht een eigen verjaring kent en dat afspraken tussen de crediteur en<br />

wordt algemeen aangenomen met het ontstaan <strong>van</strong> de hoofde-<br />

lijkheid. De regresvordering wordt in die zienswijze opeisbaar zodra de betreffende debiteur de<br />

hoofdelijk verschuldigde prestatie heeft verricht. Zie over e.e.a. de verwijzingen bij N.E.D. Faber,<br />

NTBR 1995, p. 35, nt. 1 en bij E. Loesberg, Enige beschouwingen over zekerheden in collectief<br />

verband, in: S.C.J.J. Kortmann e.a. (red.), Onderneming en effecten, Deventer 1998, p. 532. Over<br />

de rele<strong>van</strong>tie <strong>van</strong> het moment <strong>van</strong> ontstaan <strong>van</strong> de regresvordering (m.n. bij vervreemding,<br />

bezwaring en verrekening in het faillissement <strong>van</strong> de regresplichtige) zie men uitgebreid Faber,<br />

t.a.p., en mijn reactie in NTBR 1995, p. 154 e.v., met naschrift. Voor Duitsland zie men BGH<br />

21-2-1957, BGHZ 23, 361, BGH 15-5-1986, NJW 1986, p. 3131, BGH 23-10-1986, NJW 1987,<br />

p. 374, BGH 11-6-1992, NJW 1992, p. 2286, BGH 28-4-1994, BauR 1994, p. 621, Soergel §<br />

426 rdnr. 15; Larenz I, p. 648, Venzmer (1960), p. 213-214, Esser-Schmidt (1993), p. 329.<br />

37 In gelijke zin Asser-Hartkamp I (1996), nr. 119.<br />

38 Vgl. RG 16-11-1908, RGZ 69, 422, RG 29-11-1934, RGZ 146, 97, BGH 21-11-1953, BGHZ<br />

11, 170, BGH 8-5-1956, VersR 1956, p. 430, BGH 17-5-1956, BGHZ 20, 371, BGH 30-10-1980,<br />

NJW 1981, p. 681, alsmede Larenz I, p. 643-644, Keuk (1968), p. 176, Habermeier (1968), p.<br />

89, Lumm (1968), p. 73, Wagenfeld (1972), p. 54, p. 86, Reinicke en Tiedtke (1988), p. 66.<br />

97

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!