Hoofdelijke verbintenissen - Prof. Willem H. van Boom
Hoofdelijke verbintenissen - Prof. Willem H. van Boom
Hoofdelijke verbintenissen - Prof. Willem H. van Boom
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Hoofdstuk 4<br />
2 : 1). Het verschil is hierin gelegen dat bij de laatste berekeningswijze ook wordt<br />
geabstraheerd <strong>van</strong> de draagplicht <strong>van</strong> (en omslag over) W.<br />
Wat pleit voor en tegen de verschillende regresmethoden? De methode <strong>van</strong> interne<br />
draagplicht noopt direct tot Gesamtschau: men kan pas tot de conclusie komen<br />
dat bijvoorbeeld A, B en C elk 1/3 intern draagplichtig zijn als men draagplicht<br />
<strong>van</strong> de drie debiteuren in samenhang heeft beschouwd en afgewogen. Bij toepassing<br />
<strong>van</strong> de methode <strong>van</strong> de onderlinge draagplicht kan men voor wat betreft het regres<br />
door A op B volstaan met het formuleren <strong>van</strong> relatieve draagplichten: zijn A en<br />
B gelijkelijk draagplichtig, dan is regres ten belope <strong>van</strong> 1/2 mogelijk, is B tweemaal<br />
draagplichtiger dan A, dan bedraagt As regresvordering 2/3, enzovoorts. Dit lijkt<br />
een gunstige regresmethode: in de regresprocedure tussen A en B behoeft het<br />
eventuele aandeel <strong>van</strong> een eventuele C niet te worden meegewogen. Als men<br />
vooralsnog niet <strong>van</strong> het bestaan of het aandeel <strong>van</strong> C afweet, kan met deze methode<br />
niettemin op rechtvaardige wijze verdeling <strong>van</strong> de draagplicht plaatsvinden tussen<br />
de wél bekende debiteuren.<br />
De regresmethode naar onderlinge draagplicht brengt voor de rechter die in<br />
een regreszaak tussen A en B moet oordelen, als voordeel mee dat hij geen<br />
uitspraken hoeft te doen over de draagplicht <strong>van</strong> C, die geen deel uitmaakt <strong>van</strong><br />
de procedure, die waarschijnlijk niet gehoord is en over wie het gezag <strong>van</strong> gewijsde<br />
<strong>van</strong> het vonnis zich niet uitstrekt. Beter is het dus om over de draagplicht <strong>van</strong> die<br />
268<br />
partijen geen oordeel te vellen. Slechts wanneer C in de procedure is betrokken,<br />
bijvoorbeeld doordat B hem in vrijwaring heeft opgeroepen, behoeft dan een<br />
Gesamtschau <strong>van</strong> de draagplicht <strong>van</strong> A, B en C plaats te vinden.<br />
Het genoemde voordeel is echter in werkelijkheid niet meer dan uitstel <strong>van</strong><br />
executie. Men kan uiteindelijk niet om een Gesamtschau heen, want hoe kan<br />
men anders bijvoorbeeld tot de conclusie komen dat bijvoorbeeld A : B : C = 1 :<br />
2 : 4 ? Een rekenvoorbeeld. A, B en C zijn hoofdelijk verbonden voor een bedrag<br />
<strong>van</strong> 100. A voldoet de schuld en neemt regres op B naar rato <strong>van</strong> de onderlinge<br />
draagplicht A : B = 1 : 2. B voldoet aan A dus (2/3 x 100) = 67. Als komt vast te<br />
staan dat B : C = 1: 2, dan kan B <strong>van</strong> de 67 die hij aan A betaalde, 44 op C verhalen.<br />
Maar mag men vervolgens op grond <strong>van</strong> deze feiten de sprong maken naar een<br />
totaalbeeld A : B : C = 1 : 2 : 4 ? En zo ja, waartoe leidt dit dan? Slechts met<br />
inachtneming <strong>van</strong> deze Gesamtschau kan men ook conform het totaalbeeld<br />
verdelen: zou A namelijk vervolgregres op C hebben in evenredigheid met hun<br />
onderlinge verhouding, dan zou de berekening als volgt zijn: 4/5 x 33 = 27. A draagt<br />
dan uiteindelijk ongeveer 7, B 22 en C 71. Dat komt niet overeen met 1 : 2 : 4 (dat<br />
268 Aldus, op de hier genoemde gronden, Maxfield v. Llewellyn, [1961] 1 WLR 1119 (Court of<br />
Appeal). In gelijke zin (zij het in verband met art. 6:102 lid 2 BW): Parl. Gesch. Boek 6, p. 258<br />
e.v., en p. 1265-1266.<br />
154