Hoofdelijke verbintenissen - Prof. Willem H. van Boom
Hoofdelijke verbintenissen - Prof. Willem H. van Boom
Hoofdelijke verbintenissen - Prof. Willem H. van Boom
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Hoofdstuk 2<br />
167 Zo ook A-G Bloembergen, conclusie onder 5.3.<br />
168 A-G Bloembergen is voorzichtiger in zijn conclusie onder 5.3, maar zoekt wel steun in de regeling<br />
<strong>van</strong> de hoofdelijkheid. Anders dan F.P. <strong>van</strong> Koppen, Actio Pauliana en onrechtmatige<br />
daadvordering, diss. Tilburg 1998, p. 296, ben ik echter niet <strong>van</strong> mening dat hier art. 6:102 BW<br />
toepasselijk zou zijn. De belastingdebiteur is immers niet aansprakelijk voor schade, maar is een<br />
belastingschuld verschuldigd. Derhalve is hier art. 6:6 BW <strong>van</strong> toepassing.<br />
44<br />
aanzien waar<strong>van</strong> de Ont<strong>van</strong>ger als gevolg <strong>van</strong> de gedragingen <strong>van</strong> de M-groep<br />
is beroofd <strong>van</strong> de mogelijkheid om die belastingschulden in te vorderen, met<br />
name door voor die belastingschulden op die vennootschappen verhaal te<br />
nemen.<br />
De Hoge Raad geeft hiermee aan dat indien er een samenloop is <strong>van</strong> een wettelijke<br />
verbintenis tot betaling <strong>van</strong> een geldsom ten titel <strong>van</strong> belastingheffing en een<br />
wettelijke verbintenis tot vergoeding <strong>van</strong> schade wegens oninbaarheid <strong>van</strong> deze<br />
belastingschuld, betaling <strong>van</strong> de laatste schuld het tenietgaan <strong>van</strong> de eerste ten<br />
gevolge heeft. Dat ligt ook voor de hand: beide vorderingen strekken ertoe hetzelfde<br />
vermogensbelang <strong>van</strong> de fiscus te bevredigen. Zouden de vorderingen cumuleren,<br />
dan zou de fiscus in theorie (te weten indien de betreffende BV later alsnog verhaal<br />
blijkt te bieden) tweemaal de belastingschuld kunnen innen en daarmee zonder<br />
167<br />
grond worden verrijkt. Om die reden is het <strong>van</strong>zelfsprekend dat betaling door<br />
de aansprakelijke het tenietgaan <strong>van</strong> de primaire belastingschuld ten gevolge heeft.<br />
In de hier geschetste samenloop <strong>van</strong> <strong>verbintenissen</strong> is mijns inziens<br />
168<br />
hoofdelijkheid te ontwaren. Partijen zijn op zodanige wijze tot inhoudelijk<br />
vergelijkbare prestaties gehouden dat voldoening door de een mede bevrijding<br />
<strong>van</strong> de ander inhoudt. Dat de een tot betaling is gehouden ten titel <strong>van</strong> belasting,<br />
de ander ten titel <strong>van</strong> schadevergoeding, doet daar niet aan af.<br />
De Hoge Raad heeft echter in de geschetste samenloop geen hoofdelijkheid<br />
ontdekt. Hij vervolgt namelijk:<br />
Het afdwingen <strong>van</strong> vergoeding ter zake <strong>van</strong> zodanig gederfd verhaal dient,<br />
voor wat betreft de gevolgen met betrekking tot die belastingschulden, gelijk<br />
te worden gesteld met op die vennootschappen zelf genomen verhaal, hetgeen<br />
leidt tot (overeenkomstige) toepassing <strong>van</strong> art. 3:297 BW. Daarbij verdient<br />
nog slechts aantekening dat vergoeding <strong>van</strong> schade als de onderhavige door<br />
een derde die op dezelfde wijze als de M-groep onrechtmatig handelde, in het<br />
algemeen zal leiden tot een regresvordering <strong>van</strong> die derde op de belastingplichtige,<br />
welke vordering <strong>van</strong> belang kan worden in het niet bij voorbaat geheel uit<br />
te sluiten geval dat de belastingplichtige naderhand toch nog enig verhaal blijkt<br />
te bieden, (en welke? WvB) afhankelijk zal zijn <strong>van</strong> hun onderlinge verhouding<br />
en zonodig kan worden gegrond op art. 6:212 BW.