Hoofdelijke verbintenissen - Prof. Willem H. van Boom
Hoofdelijke verbintenissen - Prof. Willem H. van Boom
Hoofdelijke verbintenissen - Prof. Willem H. van Boom
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
60 Blijkbaar anders: Spier, t.a.p. (nt. 57), p. 105.<br />
Externe rechtsverhoudingen<br />
spreken , en in de tweede plaats beogen zij De Vries de mogelijkheid te geven<br />
het volledige schadebedrag af te wentelen op ABR. Dit laatste oogmerk kan evenwel<br />
nimmer worden verwezenlijkt, omdat een afspraak tussen de crediteur en een <strong>van</strong><br />
de hoofdelijke debiteuren geen wijziging brengt in de interne draagplicht <strong>van</strong><br />
hoofdelijke debiteuren, althans niet ten nadele <strong>van</strong> de overige debiteuren. Een<br />
eventueel regresrecht <strong>van</strong> ABR op De Vries wordt dus niet aangetast door de<br />
geldlening.<br />
Als zij stand houdt, leidt de gekozen constructie ertoe dat Kuijt zijn<br />
schadevergoedingsvordering op ABR behoudt en liefst ook jegens ABR uitoefent.<br />
Of ABR, mocht zij een regresrecht jegens De Vries hebben, dit bedrag op haar<br />
beurt met succes kan verhalen op De Vries, is vervolgens mede <strong>van</strong> diens solventie<br />
afhankelijk. Is De Vries inmiddels insolvent geraakt, dan is een dergelijk regres<br />
uiteraard illusoir. Of dit evenwel een steekhoudend bezwaar tegen de constructie<br />
is, lijkt betwistbaar: zou Kuijt hebben afgezien <strong>van</strong> de geldleenconstructie met<br />
De Vries en integendeel er voor hebben gekozen om ABR tot betaling aan te<br />
spreken, dan zou de (naar huidig recht:) hoofdelijkheid die tussen ABR en De Vries<br />
bestond, hebben geleid tot eenzelfde insolventierisico voor ABR. In zoverre brengt<br />
de geldlening ABR niet in een nadeliger positie dan waarin zij reeds tengevolge<br />
60<br />
<strong>van</strong> het keuzerecht <strong>van</strong> de crediteur ex art. 6:7 lid 1 BW verkeerde. Ik betwijfel<br />
daarom of uit oogpunt <strong>van</strong> voorkoming <strong>van</strong> een kringloop bezwaar bestaat tegen<br />
deze geldleenconstructie. Daar komt bij dat de geldleningsconstructie een<br />
terugbetalingsverplichting voor Kuijt met zich brengt; zou Kuijt failleren voordat<br />
hij het geïnde aan De Vries heeft afgedragen, dan komt de insolventie voor rekening<br />
<strong>van</strong> De Vries terwijl deze wel blootstaat aan het regres <strong>van</strong> ABR. In zoverre werkt<br />
de constructie in het nadeel <strong>van</strong> De Vries vergeleken met nakoming door De Vries<br />
in de zin <strong>van</strong> art. 6:7 lid 2 BW.<br />
Al met al denk ik dat de geldleenconstructie geen nakoming in de zin <strong>van</strong><br />
art. 6:7 lid 2 BW is. Het komt er in concreto op aan met welke intentie de prestatie<br />
door de debiteur werd verricht; verrichtte hij de prestatie ten titel <strong>van</strong> nakoming<br />
<strong>van</strong> de verbintenis waarvoor hoofdelijkheid bestond, dan is sprake <strong>van</strong> nakoming<br />
in de zin <strong>van</strong> art. 6:7 lid 2 BW. Strekte de betaling evenwel tot delging <strong>van</strong> een<br />
schuld uit een andere verbintenis, bijvoorbeeld die uit geldlening, dan is geen sprake<br />
<strong>van</strong> nakoming in de zin <strong>van</strong> art. 6:7 lid 2 BW. De geldlening bevrijdt om die reden<br />
niet de overige hoofdelijke debiteuren <strong>van</strong> hun verbintenis.<br />
De geldleenconstructie moet naar mijn mening worden gekwalificeerd als<br />
schuldvernieuwing: Kuijt doet afstand <strong>van</strong> zijn oorspronkelijke aanspraak jegens<br />
De Vries en verkrijgt in ruil daarvoor een renteloze geldlening onder de verplichting<br />
het geleende terug te betalen indien en voor zover ABR ten titel <strong>van</strong> schadevergoeding<br />
aan Kuijt betaalt. Uit de geldlening tussen Kuijt en De Vries komt<br />
69