Hoofdelijke verbintenissen - Prof. Willem H. van Boom
Hoofdelijke verbintenissen - Prof. Willem H. van Boom
Hoofdelijke verbintenissen - Prof. Willem H. van Boom
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Interne rechtsverhoudingen<br />
190<br />
<strong>van</strong> de betreffende debiteur. Zo is de draagplicht <strong>van</strong> echtelieden voor hoofdelijke<br />
191<br />
gemeenschapsschulden ter gelegenheid <strong>van</strong> de verdeling bij helfte <strong>van</strong> de<br />
192<br />
ontbonden huwelijksgemeenschap in beginsel gelijkelijk. De gelijke aandelen<br />
193<br />
in de gemeenschap brengen een in beginsel gelijke draagplicht met zich.<br />
Ook afgezien <strong>van</strong> de gerechtigdheid tot de gemeenschap kan het profijt <strong>van</strong><br />
de echtelieden in verband met een bepaalde hoofdelijke verbintenis als regresmaatstaf<br />
dienen. Uit de rechtspraak hierover is het geval bekend <strong>van</strong> de echtelieden<br />
194<br />
Beck en Verduin. Beck is eigenares <strong>van</strong> een huis, dat buiten gemeenschap is<br />
gebleven; het huis wordt gefinancierd met een hypothecaire lening waarvoor Beck<br />
en Verduin zich hoofdelijk verbinden. Als partijen scheiden en Beck de lening<br />
aflost, vordert zij bij wijze <strong>van</strong> regres de helft <strong>van</strong> het betaalde bedrag <strong>van</strong> Verduin.<br />
De Hoge Raad beslist dat Verduin niet draagplichtig is:<br />
(...) dat toch het antwoord op de vraag, wien <strong>van</strong> twee of meer hoofdelijk<br />
verbonden schuldenaren de zaak aangaat, hier<strong>van</strong> afhangt, aan wien <strong>van</strong> die<br />
schuldenaren overeenkomstig hun bedoeling, de tegenwaarde <strong>van</strong> hun<br />
hoofdelijke schuld ten goede is gekomen;<br />
dat indien, zooals hier is gesteld, deze tegenwaarde, zijnde het geleende<br />
bedrag, overeenkomstig de bestemming daaraan door de medeschuldenaren<br />
gegeven, uitsluitend het vermogen <strong>van</strong> één hunner, Beck, ten goede is gekomen,<br />
dit medebrengt, dat ook dit vermogen in de verhouding der schuldenaren<br />
onderling, alleen de last der schuld zal moeten dragen, waarmede zich voordoet<br />
het in art. 1331 voorziene geval;<br />
dat hieraan niets kan veranderen de omstandigheid, dat door een<br />
medeschuldenaar uit dit vermogen <strong>van</strong> den schuldenaar, die de tegenwaarde<br />
190 Parl. Gesch. Boek 6, p. 108, p. 355, Van Weel (1863), p. 300, Wolfsbergen, a.w. (nt. 86), p. 251,<br />
Castermans, t.a.p. (nt. 101), p. 196 e.v. Vgl. H.L. Drucker, RM 1890, p. 593. Zo is in de Duitse<br />
literatuur de draagplicht <strong>van</strong> werkgevers ten opzichte <strong>van</strong> hun werknemers wel beredeneerd met<br />
een beroep op de profijtgedachte. De werkgever heeft profijt <strong>van</strong> de diensten die de werknemer<br />
verricht; de daartegenover staande lasten moet hij dan ook dragen. Zie Mohr (1970), p. 46-47<br />
en Hübner (1974), p. 131.<br />
o<br />
191 Zie art. 1:100 j 3:166 lid 2 BW. Een afwijkende verdeling kan uit huwelijkse voorwaarden (zie<br />
art. 1:122 BW) of echtscheidingsconvenant (art. 1:100 BW) voortvloeien.<br />
192 HR 25-6-1993, NJ 1994, 31 nt. WMK; Asser-De Boer, Personen- en familierecht, 15e druk<br />
Deventer 1998, nr. 365. Voor de gemeenschapsschulden die ontstaan na ontbinding <strong>van</strong> de<br />
huwelijksgemeenschap, kan in afwijking hier<strong>van</strong> de mate <strong>van</strong> profijt als regresmaatstaf dienen.<br />
Zie HR 11-3-1977, NJ 1978, 98 nt. EAAL. Voorheen bepaalde art. 1:102 lid 2 expliciet dat de<br />
echtgenoot die een gemeenschapsschuld voor meer dan de helft voldeed, voor dat meerdere verhaal<br />
had jegens de andere echtgenoot. Bij invoering <strong>van</strong> het nieuwe vermogensrecht is deze bepaling<br />
o o<br />
geschrapt, omdat dit verhaal thans gegrond zou kunnen worden op art. 6:10 (j 1:100 j 3:166<br />
lid 2). Zie Parl. Gesch. Wijziging BW, p. 64. Onder omstandigheden kan een gelijke draagplicht<br />
naar maatstaven <strong>van</strong> redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn; in dergelijke gevallen dient<br />
<strong>van</strong> de hoofdregel te worden afgeweken. Zie HR 25-6-1993, NJ 1994, 31 nt. WMK.<br />
193 Uitzonderingen zijn denkbaar; zie nt. 192.<br />
194 HR 21-11-1946, NJ 1947, 24 nt. EMM (Verduin/Beck).<br />
131