Hoofdelijke verbintenissen - Prof. Willem H. van Boom
Hoofdelijke verbintenissen - Prof. Willem H. van Boom
Hoofdelijke verbintenissen - Prof. Willem H. van Boom
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Hoofdstuk 4<br />
toevallige eerste veroorzaker, of deze gevolgen integendeel spreidt over alle<br />
veroorzakers. Het laatste alternatief zou mijn voorkeur hebben.<br />
Tot zover de toepassing <strong>van</strong> de primaire causaliteitsmaatstaf. Wat betreft deze<br />
o<br />
primaire maatstaf <strong>van</strong> art. 6:102 j 101 BW gaat de vergelijking met Duits recht<br />
dat een belangrijke inspiratiebron voor de wetgever was redelijk op. Maar daarna<br />
gaan de twee rechtsstelsels elk hun eigen weg. Waar naar Nederlands recht slechts<br />
plaats is voor een weging <strong>van</strong> Verschulden in het kader <strong>van</strong> een bij uitzondering<br />
156<br />
te gebruiken billijkheidscorrectie, vindt naar Duits recht altijd weging plaats<br />
<strong>van</strong> de maten <strong>van</strong> Verschulden. Anders dan in Nederland heersende leer lijkt<br />
157<br />
te zijn, wordt in Duitsland erkend dat geen waterdichte schotten bestaan tussen<br />
Verursachung en Verschulden. In Duitsland wordt de draagplicht <strong>van</strong> medeveroorzakers<br />
uiteindelijk bepaald door een gecombineerde afweging <strong>van</strong> deze factoren,<br />
158<br />
uiteraard met inachtneming <strong>van</strong> alle rele<strong>van</strong>te omstandigheden. Na weging <strong>van</strong><br />
de maten <strong>van</strong> Verursachung volgt weging <strong>van</strong> de maten <strong>van</strong> Verschulden, 159<br />
156 Anders: Jac. Hijma, WPNR 6216 (1996), p. 200.<br />
157 Zie nt. 131.<br />
158 Deze regel is in de rechtspraak tot ontwikkeling gekomen door § 254 BGB (eigen schuld)<br />
overeenkomstig toe te passen op de regresverhouding <strong>van</strong> Nebentäter. Zie RG 22-12-1910, RGZ<br />
75, 251, RG 30-4-1914, RGZ 84, 415, RG 17-12-1938, RGZ 159, 86, BGH 24-4-1952, BGHZ<br />
6, 3, BGH 17-12-1955, VersR 1956, p. 160, BGH 4-7-1963, NJW 1963, p. 2067, BGH 1-2-1965,<br />
BGHZ 43, 227, BGH 22-4-1980, NJW 1980, p. 2348, BGH 21-9-1983, JZ 1984, p. 230, GmS-<br />
OGB 21-9-1993, NJW 1994, p. 856, BAG-GS 27-9-1994, NJW 1995, p. 210, waarover Soergel<br />
§ 254 rdnr. 10, Münch. Komm. § 426 rdnr. 8, rdnr. 14, RGRK § 254 rdnr. 9, Erman § 840 rdnr.<br />
10, Larenz I, p. 645, Larenz II-2, p. 583, Esser-Schmidt (1993), p. 329, Venzmer (1960), p. 211,<br />
Hillenkamp (1966), p. 109, Wochner (1972), p. 147, Selb (1984), p. 99, Jürgens (1988), p. 52,<br />
Hofmann (1989), p. 165, Lange (1990), p. 541, p. 583, p. 673-674, Droste (1994), p. 125-126.<br />
Eenzelfde gecombineerde afweging geldt naar Engels recht; zie s. 2 (1) Civil Liability<br />
(Contribution) Act 1978 waarover W.V.H. Rogers, Winfield & Jolowicz on Tort, 14e druk Londen<br />
1994, p. 628 en Goff en Jones (1993), p. 326. Zie voorts de overzichten bij Weir (1976), § 12-132<br />
en Friedmann en Cohen (1991b), § 11-74.<br />
159 Welke functie de afweging <strong>van</strong> Verschulden exact heeft, is niet geheel duidelijk. Zie W. Dunz,<br />
NJW 1964, p. 2133-2134; vgl. Venzmer (1960), p. 134. Sommigen menen dat de mate <strong>van</strong><br />
Verursachung naadloos overloopt in de mate <strong>van</strong> Verschulden. Aldus Larenz I, p. 549-550<br />
(m.n. nt. 35); zie ook Lange (1990), p. 612 nt. 474. Voor dat standpunt is steun te vinden in een<br />
aantal uitspraken <strong>van</strong> het BGH. Zie Lange (1990), p. 608 nt. 457. Zie ook BGH 18-10-1957, VersR<br />
1957, p. 800. Een enkele schrijver acht de mate <strong>van</strong> Verschulden de enige rele<strong>van</strong>te<br />
afwegingsmaatstaf. Zie m.n. Rother (1965), p. 45 e.v. en Rother (1983), p. 793 e.v. Vgl. ook<br />
nog Wagenfeld (1972), p. 188 en de bij Meier (1936), p. 54 genoemde oudere schrijvers. Zie<br />
ook nog BGH 18-5-1955, VersR 1955, p. 627, waarin wordt overwogen dat de mate <strong>van</strong> Verschulden<br />
in de praktijk veelal maatgevend zal zijn voor de draaglastverdeling. Zo ook Steinbeis (1974),<br />
p. 145. Andere schrijvers plaatsen het Verschulden binnen het kader <strong>van</strong> de Umstände die<br />
boven de veroorzakingsaandelen vooreerst bepalend zijn voor de verdeling <strong>van</strong> de draaglast; zie<br />
RGRK § 254 rdnr. 18-19, Meier (1936), p. 50-51, p. 62 en Weitnauer (1978), p. 506.<br />
124