(2003) nummer 3 mei/juni - Nemesis
(2003) nummer 3 mei/juni - Nemesis
(2003) nummer 3 mei/juni - Nemesis
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
verdediging gestelde vragen beantwoordde.<br />
3.2. Aan de verdachte is onder 1 ten<br />
laste gelegd dat:<br />
'hij op of omstreeks 27 december 1997<br />
te B., door geweld of een andere feitelijkheid<br />
en/of bedreiging met geweld of<br />
een andere feitelijkheid [het slachtoffer]<br />
heeft gedwongen tot het ondergaan<br />
van handelingen die (mede) bestonden<br />
uit het seksueel binnendringen<br />
van het lichaam van [dat slachtoffer], te<br />
weten het hebben van geslachtsgemeenschap,<br />
welk geweld of andere feitelijkheid<br />
en/of welke bedreiging met<br />
geweld of andere feitelijkheid hierin<br />
heeft/hebben bestaan dat verdachte opzettelijk<br />
[dat slachtoffer] op bed heeft<br />
gegooid/geduwd en/of [dat slachtoffer]<br />
(bij haar polsen) heeft vastgehouden<br />
en/of op haar is gaan liggen, althans<br />
haar heeft belet aan hem te ontkomen<br />
en/of verdachte misbruik heeft gemaakt<br />
van zijn geestelijke en/of fysieke<br />
overwicht.'<br />
3.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting<br />
in hoger beroep van 19 januari<br />
2001 houdt, voorzover voor de beoordeling<br />
van het middel van belang, het<br />
volgende in:<br />
- als weergave van het verhoor van de<br />
getuige [het slachtoffer]:<br />
'In oktober 1996 maakte ik voor het<br />
eerst kennis met X. (...) We kregen<br />
langzaam een relatie (...). Op 19 december<br />
1997 ben ik getrouwd met X.<br />
Op 27 december 1997 ging ik in onze<br />
woning in B. naar de slaapkamer. X<br />
kwam even later op die dag achter mij<br />
aan. Ik stond naast het bed. Hij ging<br />
. achter mij staan, gooide mij op bed,<br />
draaide mijn lichaam, hield mij met<br />
beide handen bij mijn polsen vast, ging<br />
op mij liggen, waardoor ik niet meer<br />
weg kon, en deed vervolgens met een<br />
hand mijn gele pyjamabroek naar beneden<br />
en met zijn benen deed hij die<br />
broek verder naar beneden. Vervolgens<br />
kwam hij met zijn penis in mijn vagina.<br />
Hij ging met zijn penis uit mijn vagina<br />
en kwam met zijn penis schuin in mijn<br />
vagina weer naar binnen, waarna hij na<br />
een aantal stoten klaar kwam. Ik gilde<br />
het uit van de pijn. Ik huilde en kromp<br />
in elkaar van de pijn. Ik ervoer dit als<br />
een extreme en pijnlijke vorm van gemeenschap<br />
hebben. Ik wilde dit niet. In<br />
verband hiermee ben ik naar de huisarts<br />
en later naar het ziekenhuis gegaan.<br />
(...)<br />
Er bleek sprake te zijn van een buikwandbreuk.<br />
Ik kreeg injecties en pijnstillende<br />
middelen. (...) Ik deed aangifte<br />
doordat bij mij op 16 februari 1998<br />
abortus is gepleegd.'<br />
RECHTSPRAAK<br />
- en als de in het middel bedoelde beslissing<br />
van het Hof:<br />
'De voorzitter belet (de Hoge Raad<br />
leest: Het Hof belet bij monde van de<br />
voorzitter) de volgende door de raadsman<br />
aan de getuige gestelde vragen.<br />
1. Weet zij wie de vader van het geaborteerde<br />
kind was.<br />
2. Heeft zij pijn bij het hebben van gemeenschap.'<br />
3.4. Vooropgesteld moet worden dat<br />
het Hof ingevolge art. 293, eerste lid,<br />
Sv in verbinding met art. 415 Sv ambtshalve<br />
kan beletten dat aan een vraag<br />
gesteld door de raadsman gevolg wordt<br />
gegeven, ondermeer indien het antwoord<br />
daarop voor de beoordeling van<br />
de zaak niet relevant is.<br />
3.5. In de toelichting op het middel<br />
wordt het standpunt ingenomen dat de<br />
beantwoording van de hiervoor onder 1<br />
vermelde vraag relevant is in verband<br />
met de beoordeling van de vordering<br />
van de benadeelde partij [het slachtoffer],<br />
omdat die vordering mede is gebaseerd<br />
op een door haar ondergane<br />
abortus. De onder 2 vermelde vraag<br />
heeft volgens die toelichting rechtstreeks<br />
betrekking op het tenlastegelegde.<br />
3.6. In het hiervoor onder 3.3 weergegeven<br />
oordeel van het Hof ligt besloten<br />
dat het de beantwoording van de daar<br />
vermelde vragen niet relevant achtte<br />
omdat het vereiste verband tussen die<br />
vragen en het door het Hof met het oog<br />
op zijn te nemen beslissingen te verrichten<br />
onderzoek ontbreekt. Aldus<br />
verstaan geeft 's Hofs oordeel niet blijk<br />
van een onjuiste rechtsopvatting.<br />
Dat oordeel is in het licht van het verhandelde<br />
ter terechtzitting ook zonder<br />
nadere motivering niet onbegrijpelijk.<br />
Daarbij moet het volgende in aanmerking<br />
worden genomen. De vordering<br />
van de benadeelde partij [het slachtoffer],<br />
welke blijkens het proces-verbaal<br />
van de terechtzitting in hoger beroep<br />
daar aan de orde is geweest en<br />
toegelicht, bestaat uit immateriële<br />
schade, onder meer geleden als gevolg<br />
van haar besluit tot afbreking van haar<br />
zwangerschap, welk besluit zoals door<br />
de raadsvrouwe van de benadeelde partij<br />
ook is aangevoerd, kennelijk was ingegeven<br />
door de vrees voor negatieve<br />
gevolgen voor de Vrucht van de medische<br />
behandeling die zij had moeten<br />
ondergaan als gevolg van de aan de<br />
verdachte verweten handelingen, die<br />
hadden geleid tot lichamelijk letsel.<br />
Zonder nadere toelichting, welke ontbreekt,<br />
valt niet in te zien waarom het<br />
antwoord op de onder 1 vermelde<br />
vraag voor een beslissing op de vorde-<br />
ring tot vergoeding van deze door de<br />
verdachte veroorzaakte schade van belang<br />
kan zijn. Gelet op de aard en inhoud<br />
van de onder 2 vermelde vraag,<br />
die er kennelijk toe strekt van de getuige<br />
te vernemen of zij in het algemeen<br />
pijn heeft bij het hebben van geslachtsgemeenschap,<br />
zou deze vraag eerst relevant<br />
kunnen zijn indien was geconcretiseerd<br />
in verband met welke ten<br />
aanzien van het aan de verdachte tenlastegelegde<br />
dan wel in verband met<br />
welke overige in de zaak tegen de verdachte<br />
te nemen beslissingen het antwoord<br />
van belang kan zijn. Zulke nadere<br />
gegevens zijn niet aangevoerd.<br />
3.7. Het voorgaande brengt mee dat het<br />
middej faalt.<br />
(...)<br />
6. Beslissing<br />
De Hoge Raad verwerpt het beroep.<br />
Conclusie A-G mr. Machielse<br />
(...)<br />
3.2. In cassatie moet het gebruik dat de<br />
rechter maakt van Ae in art. 293 Sv gegeven<br />
bevoegdheid om te beletten dat<br />
aan enige vraag aan een getuige gevolg<br />
wordt gegeven, kunnen worden getoetst.<br />
De redenen die de rechter opgeeft<br />
moeten die beslissing kunnen<br />
dragen (vgl. HR NJ 1981, 648). In de<br />
onderhavige zaak ontbreekt een motivering<br />
van de beslissing. Weliswaar<br />
heeft de advocaat blijkens het procesverbaal<br />
direct na de beslissing niet gepersisteerd<br />
bij zijn voornemen deze<br />
vragen aan de getuige te stellen en is hij<br />
evenmin bij pleidooi op de beslissing<br />
van het hof teruggekomen en wellicht<br />
heeft het hof gemeend dat uit de verklaring<br />
van de getuige het antwoord op de<br />
tweede vraag kan worden afgeleid en<br />
dat het antwoord op de eerste vraag niet<br />
van belang was voor enige beslissing in<br />
de strafzaak te nemen, maar dan had<br />
het hof dat tot uitdrukking moeten<br />
brengen.<br />
Het eerste middel komt mij gegrond<br />
voor.<br />
4.1. Het tweede middel klaagt over de<br />
bewijsvoering.<br />
(...)<br />
5. Gegrondbevinding van het eerste<br />
middel doet mij concluderen tot vernietiging<br />
van het bestreden arrest en tot<br />
verwijzing van de zaak naar een aangrenzend<br />
hof ter berechting en afdoening.<br />
Nr. 1590<br />
Hoge Raad<br />
11 <strong>juni</strong> 2002<br />
NEMESIS <strong>2003</strong> nr. 3 17