BELGISCH TIJDSCHRIFT VOOR SOCIALE ZEKERHEID - 3e TRIMESTER <strong>2006</strong>met name dataverzameling, indicatorenontwikkeling en -analyse, streefdoelbepaling,ex-ante- en ex-postevaluatie van maatregelen, opvolging van maatregelen,beslissingsondersteuning en identificatie van goede praktijken. In eerste instantiezijn voornamelijk de dataverzameling, de indicatorenontwikkeling- en analyse, deevaluatie van maatregelen en de opvolging belangrijk. Andere stappen zijn immershiervan afhankelijk.Aan de hand van enkele voorbeelden willen we twee belangrijke fasen van dit proceswaarop verdergebouwd wordt en die van belang zijn voor de verdere ontwikkelingvan het Belgische NAPincl. illustreren, met name de analyse van de indicatorenen de evaluatie van maatregelen. Een eerste voorbeeld geeft aan hoe hoge en lagescores op basis van de indicatoren geïdentificeerd kunnen worden. Een tweedevoorbeeld illustreert ex-ante- en ex-postevaluatie van maatregelen met simulatiemodellenin functie van een streefdoel aan de hand van de Britse strategie omkinderarmoede te verminderen. Het is tegelijk een voorbeeld om het ganse procesvan beleidsontwikkeling op basis van indicatoren in de praktijk te illustreren.3.2. VOORBEELDEN VAN STAPPEN IN HET BELEIDSANALYTISCH GEBRUIK VAN INDICATOREN3.2.1. Analyse van risicovolle leeftijdsgroepen op basis van het armoederisicopercentagevolgens SILC 2004In het kader van de OMC <strong>Sociale</strong> Insluiting werden de Lakenindicatoren aanvaard.Een van deze indicatoren is het armoederisicopercentage (opgesplitst naar leeftijd,sekse, e.a.) op basis van de 60%-armoedegrens. Gegevens voor deze indicator werdenverzameld op basis van SILC 2004 (Statistics on Income and Living Conditions).Individuen met een gestandaardiseerd netto huishoudinkomen dat minder bedraagtdan 60% van het mediaan gestandaardiseerd huishoudinkomen hebben een risico oparmoede.Door middel van vergelijking van de armoederisicopercentages (naar subgroepen)en andere indicatoren in een lidstaat met het gemiddelde van de lidstaten of van eenselectie van de lidstaten kan per land een analyse gemaakt worden.In tabellen 1 en 2 plaatsen we de scores van de armoederisicopercentages voor deverschillende leeftijdsgroepen in België in perspectief. We vergelijken in tabel 1 deresultaten van de Belgische scores op de indicatoren met de kopgroep van EU-lan-334
EEN ANALYSE VAN DE NOODZAKELIJKE VOORWAARDEN OM INDICATOREN BELEIDSANALYTISCH TE GEBRUIKEN ...den of de ‘rijke gelijke landen’ aangezien België tot deze groep behoort (10).Behalve België behoren ook Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Luxemburg,Nederland, Oostenrijk en Zweden tot de landen met een hoge welvaart die relatiefgelijkmatig verdeeld is. Voor een vergelijking van de Belgische scores met alleEuropese lidstaten verwijzen we naar Atkinson, e.a. (2005). De tabellen zijn bedoeldals hulpmiddel om goede praktijken te identificeren (11).TABEL 1: STERKE EN ZWAKKE NATIONALE ARMOEDERISICOPERCENTAGES (OP BASIS VAN DE 60%ARMOEDEGRENS) VOOR ALLE LEEFTIJDEN EN PER LEEFTIJDSGROEP TEN OPZICHTE VAN HETGEMIDDELDE VAN DE EU-9 KOPGROEP VOOR ALLE LEEFTIJDEN EN PER LEEFTIJDSGROEP(12)Leeftijd BE DK DE FR LU NL AT FI SETotaal + - ++ + - = = - -0-15 jaar = -- ++ = + + = - -16-24 jaar - ++ + = -- = - = +25-49 jaar + - ++ = + = = -- -50-64 jaar ++ -- + + = = = = --65 + ++ = = = -- -- = = =Bron: SILC 2004 (data: Eurostat (EU-25)), eigen berekeningen CSB (13).'+' is een z-score boven 0,675, '-' is een z-score lager dan -0,675. Een ++ of - - wordt toegekend bij een z-scorerespectievelijk meer dan 1,282 of minder dan -1,282. '=' betekent 'rond het gemiddelde' (een z-score tussen -0,675en 0,675).(10) De lidstaten van de Europese Unie kunnen ingedeeld worden in vier groepen op basis van hunscores voor het armoederisicopercentage en voor de koopkracht van de waarde van de armoedegrens(in PKK). (Atkinson e.a., 2005b, p. 64). De vier groepen zijn landen met een hoge welvaart diegelijkmatig verdeeld is (België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk,Finland en Zweden), landen met een lage welvaart die gelijkmatig verdeeld is (Tsjechië, Hongarije,Slovenië), landen met een lage welvaart die ongelijkmatig verdeeld is (Cyprus, Estland, Griekenland,Letland, Litouwen, Polen, Portugal, Slowakije en Spanje) en landen met een hoge welvaart dieongelijkmatig verdeeld is (Ierland, Italië, Malta (grenscase), Verenigd Koninkrijk). België wordtgerangschikt binnen de landen met een hoge welvaart die gelijkmatig verdeeld is (Atkinson e.a.,2005b, p. 64). De groep van landen met een hoge welvaart die gelijkmatig verdeeld is, beschouwenwe als de kopgroep.(11) Voor meer informatie in verband met de gehanteerde methode verwijzen we naar Cantillon, B.,Marx, I., Rottiers, S., Van Rie, T. (<strong>2006</strong>), <strong>Sociale</strong> situatie van België in Europa, Antwerpen: Centrumvoor Sociaal Beleid Herman Deleeck (te verschijnen).(12) De methodologie die we hanteren in tabel 1 is een mogelijke methode die we zinvol achten.Andere werkwijzen zijn mogelijk. De scores van de landen worden gesitueerd ten opzichte van de(normale) verdeling van de scores van alle landen. De omzetting van absolute waarden naar detekens gebeurt als volgt:++ geeft 10% hoogste waarden voor deze variabelen aan.- - geeft 10% laagste waarden voor deze variabelen aan.= geeft aan dat de waarde zich binnen een zone van 50% rond het gemiddelde bevindt.(13) Met dank aan Stijn Rottiers en Tim van Rie voor de berekening van de gegevens in tabel 1,2 en 3.335