JST 1 M TT WM

VAN HET CHRISTENDOM. 15$„ Maar God is ook de Liefde; bij is langmoedig overfchepzelen, die nu zonder hunne vrijwillige fchuld met deneiging tot zonde gebooren worden.„ Hij heefc de eeuwige ftraffen der zonden door Chrisopgeheven.„ Hij wil allen, die deeze genade aanneemen, en zichlaaten beteren, de zonde vergeeven, en hen onverganglijkevreugd deelagtig maaken.„ Daar voor heeft Hij ons de voldoendfte bewijzen gegeeven.De vervulde Voorzeggingen; de Wonderwerkenvan Christus en zijne Jongeren; de groote uitwerkzelen derWaarheden van zijnen Godsdienst; de Dood onzes Verlosfers;zijne Verrijzenis uit het graf, de uitroeijing vanden Afgodsdienst in veele Landen op Aarde, door zijneLeer; de kracht van het geloof in Hem, aan onze eigeneharten: dit alles, en nog veele andere redenen, ftrekkenten bewijze, dat Christus een Gezant van God is; datGod door Hem, en om zijnen wil, de zonden wil vergeeven;en dat, dienvolgens, het geloof aan Hem en zijneLeer, het middel ter Zaligheid is."Op deeze wijze de waarheid, de redelijkheid, en deaanneemens-waardigheid van den Christelijken Godsdienstbetoogd, en dat Betoog aan den Graaf toegezonden hebbende,volgt daar op een Brief van den la'ast gemelden ,waar in deeze aan den Aucteur zijne ongeloovigheid omtrentde Verborgenheden, en andere Leerftukken van denChristen Godsdienst, te kennen geeft.Hier over handelt daarom de Aucteur in het vervolg, endit maakt het tweede gedeelte van zijn Betoog uit. In hetzelve toont hij niet alleen dat het onbetaamelijk en onrededelijkis, aan zulke zaaken en leerftukken des Christendomsgeloof te weigeren, maar dat ook dezelve noodzaakelijkzijn, en zoo wel allen grond van geloofwaardigheid hebben,als het tot troost en Godzaligheid noodig is dezelvete erkennen.Hoe vatbaar en overreedende de Schrijver dit alles behandelt,kunnen wij, zonder te breed uitte loopen, nietin bijzonderheden aanwijzen. Wij zuilen daarom, opdatevenwel de Leezer eenig proefje hier van fmaake, flegtshet begin opgeeven van het geen 'er gefchreeven is ten betooge,dat het onredelijk is, geene Verborgenheden in denGodsdienst te willen erkennen.„ Waar is" (zegt hij)" eene Weetenfchap, waar is eentak der Geleerdheid, waar in niet, voor de wijzen zelfs,, nog