JST 1 M TT WM

&CiJ. D. MicHiêLii,of overeenkomftig is met de gezonde reden? Dit laatftetoont de Heer MiCHAëLis aan, en wij zeggen met hem:„ Indien dit laatfte plaats heeft, dan vervalt voor eerst datverwijt tegen de openbaaring, dat zij leerftelüngen, metde Reden ftrijdig, voordraagt; voorts ten tweeden zalmen ook geene reden hebben, om leerftukken, welke zooduidelijk in den Bijbel ftaan, door allerleie moeilijke kunstgreepen,en het toverwoord Oosterfche fpreekvutjze, waarvan zij het ruimfte gebruik maaken, die het minfte van deOosterfche taaien verftaan, uit den weg te ruimen.Het geen wij meermaalen gedagt hebben, dunkt ons zalelk oordeelkundig Leezer van dit Boek bemerken, naamlijk,dat men voorde Godsdienst-waarheden uit de Redenzoo veele bewijzen niet zoude hebben, indien 'er geeneopenbaaring was; de Christen Wijsgeeren zijn voorafdoor de H. Schrift voorgelicht; gelijk men bevinden zaldat de Schrijver zijne ftëllingen geheel anders beredeneerten vast maakt, dan de Heidenfche Wijsgeeren, die geeneopenbaaring hadden.Wij zullen den inhoud en de hoofdzaaken, welke, in 75paragraaphen of onderdeden, in dit Werk behandeld worden, en van den Vertaaler vooraf geplaatst zijn, niet uitfchrijven.Dit is zeker, dat het eene ftuk bondiger betoogdis dan het ander; maar over het algemeen is ditWerk de aandagt der Christenen wel waardig. Alleenmoet het met oordeel geleezen worden; want een HervormdLeezer zal 'er verfcheidene ftëllingen in vinden,welke hij den Ridder niet kan toeftemmen.Die niet bekend noch bevriend is met de WolfiaanfcheWijsbegeerte of de Uitbreiding van de Tbeodicée vanLEis-NITZ, zal de verklaaringen van verfcheidene ftëllingen,aangaande de toelaating van de zonden, in de beste waereld,geheel uit andere Wijsgeerige beginzels verklaaren.Hier of daar, waar het fcheen onvermijdelijk te zijn,verklaart de Heer MiCHAëLis deeze of geene Schriftuurplaatzen, het welk bijzonder gefchiedt ten aanzien vanRom. VII: 7. - VIII: 2.Eigenlijk begint hij zijne wijsgeerige navorfchtngen meteene "opgaaf van de zonde en de wet. Hij verftaat door dezonde eene afwijking van de wet, en betoogt, dat de weteigenlijk de zonde tot zonde maakt. Hij verklaart, datdezelfde daaden, welke wij nu zonde noemen, zoudenfchadelijk en dwaas zijn, wanneer 'er ook geene wet was:maar zij zouden geene zonden zijn. — Door de wet verftaathij een voorfchrift van eenen Opperheer, het welkmet