JST 1 M TT WM

GESCHENK VOOR DE JEUGD. 5«£Jk. Tot wien zegt gij dat?Lotje. Heden! totU, Vader.ƒ£. Wanneer gij bidt, meisje lief, dan moet gij met totmij, maar tot den goeden God fpreeken.lotje Maar die heeft immers het eeten niet gegeeven.Ik. ö Ja, mijn liefkind, God geeft mij het eeten, endan geeve ik u daar van wat met*.Lotje. Dan moet gij tot den goeden God bidden, maarjk tot u. ,Ik was met dit onverwacht antwoord wat verlegen,doch ik redde mij op deeze wijze, en het zou zeer leerzaamvoor mij weezen , te mogen weeten , hoe andereopvoeders van kinderen het in mijn geval zouden gemaakthebben.Ik. Als ik u, door onzen Willem (de naam van mnnknecht) een befchuit zend, niet waar, zoo dankt gij hem,dat hij ze u gebragt heeft.Lotje. Ja. ,Ik. Maar gij dankt mij dan immers ook , dat ik u aebefchuit gezonden hebbe: nietwaar, lieve Lotje?Lotje ó ja, dat doe ik.Ik. Nu, God gebruikt mij, gelijk ik Willem gebruik.Alles wat ik u geeve, dat geeft hij u, ik ben alleen deman die 't u brengt. Gij moet derhalven mij danken, datik het u gebragt hebbe, maar nog veel meer moet gi]dengosden God danken, dat hij het u gelieft te geeven. Wanthij laat alle dingen groeijen enz.".Ziet hier nog een kort, maar leerzaam Verhaal: —DE BEDROEFDE ZOON.„ Zeker beminnelijk Jongeling befchreide eens bitterlijkhet' verlies ven zijnen Vader. Een van zijne Vrienden' zogc hem re troosten. „ Gij hebt alles gedaan wat eenen„ oraaven Zoon betaamde," zei de Vriend. _• Helaas!" antwoordde de Jongeling, „ ik dagt gelijlc„ gij , zoo lang mijn Vader leefde : maar federt zijnendood , herinner ik mij met groote droefheid , dat ikhem nog zeer dikwijls door gebrek van liefde, of van" hoogachting , of van gehoorzaamheid , grootehjks be-„ ledigd hebbe. Ach of hij nog leefde ! hoe gaern zou„ ik hem mijne misdagen belijden en die verbeteren, en„ indien ik op mijn berouw en op zijne goedheid itaat„ ma? maaken , ik zou ze hsra doen vqrgeeten. —Ned. Bibl. VL Deel No. li. Msa „ Maa?