JST 1 M TT WM

3Jo M E N G E L W E R K .'er, in dit alles, ook nog voor ons, zeer veel ter navolgingeoverblijft."Daar op bemoeit hij zich om met eenige bijzondere voorbeeldente doen zien, welke eigenlijk de meer Philofophifcheen zinnebeeldige beteekenis zij, welke onder de Fabelender oudheid verfchoolen ligt, en ons alleen de ftofter navolging kan opgeeven ; b. v. JUPITER de opperfteder Goden is de Aether of hemel-lugt.Wij twijffelen zeer, of ieder der oude Mythologie kundigmet die beteekenisfen wel te vreden zal zijn; 't is.bekend, hoe hier in de gevoelens uit eikanderen loopen.De Aucteur gaat dus voort: „ de geheele natuur is methooger wezen bevolkt, die elk zijne bijzondere beftemming,zijn bijzonder vak van werking hebben, en die doorden Dichter, zoo dikwijls hij wil, op de zoo even aangeweezenewijze kunnen worden in werking gebragt, omdaar door meer leven, meer kragt, meer verhevenheid,meer bevalligheid , meer zinlijkheid aan zijn werk bij tezetten; indien men het indeezen zin neemt, mag men danniet met grond beweeren dat 'er , in het voorbeeld der ouden, veel meeronzer navolginge waardig is,dan onze Dichters, over 't algemeen genomen, 'er tot nog toe uit hebbenontleend? — " Vervolgens handelt hij over de Engelen,die men als dienaars'Gods in zijne Gedichten kandoen werken, gelijk men daar van voorbeelden in den Bijbelvindt, en bij andere vermaarde Dichters. — Hij haaltaan de Geesten der ftormen, der henvelen, des nagts —van OSSIAN ; de deugden, ondeugden, Haustogten enz.geeven gelegenheid om ze tot perfoonen te maaken, endan naar behoefte van den Dichter te laaten werken. Menzou reeds afgeftorvenen kunnen invoeren; waar van voorbeeldenopgegeeven worden de geëerde Schrijverfpoort de Dichters aan , om 'er in hunne kunstftukkengebruik van te maaken , nogthans met omzigtigheid; hij.bekent, dat men van dit alles misbruik kan maaken, datmen 'er gelegenheid uit neemen kan , om veele valfcheTheologie onder eenen behoorlijken fchijn voor te draagen.Wij vreezen 'er ook voor , dat het gemeendat leezende dit alles eigenlijk opneemen zal, gelijk het bijde Heidenen met de Mythologie gegaan is. De HeerHOOGVLIET, O i e t S e e n o n s ori der her leezen van deezeBefpiegeling te bhjnen fchoot) heeft in zijnen ABRAM alleGods deugden als Leden van eenen hemelraad uitgeteekend,het'welk niet allen even wel-bevallen is. 't Geen7de