m - Koninklijke Bibliotheek

Jo6 THet derde Gefprek over Gods Befluit en',„ dat 'er niets dit jaar zou groeijen, dan zal immers„ al mijn moeijte niets helpen, en mijne kollen, daar„ aan hefteed, te vergeefs zijn". Ik merk duidelijk,gij gevoelt 't dwaaze dezer denkenswijze, die, zo verik weet, bij niemand onzer dorpelingen plaatsheeft, ofingang zou vinden, al zeide ik dit op den Predikftoel,een ieder zou zig aan 't gewoone zeggen houden, dieniet zaaijt, zal ook niet maai jen.Is 't dan niet allerbeklaagenswaardigft,dat de meefte menfehen, omtrentlichaamlijke en 'tijdelijke zaaken, zulk eene grootevoorzichtigheid gebruiken, en, omtrent 't geeftlijkeen eeuwige , 't welzijn van ziel en lichaam hier namaals,zo onvoorzichtig, zo dwaas verkeeren?100.) J. Ik geloof insgelijks, dat bij veele menfehendeze dwaaze redeneering uiteen verkeert grondbeginzelvoortfpruit, om dat zij geen luft hebben inden dienft van God, en dit had ook bij mij in vroegertijd plaats, maar ik moet u betuigen, dat ik tegenswoordigwel eens met dit gewigtig leerftuk ge.fchud word, uit ecnen ganich anderen groed, uit eenemoedelooze bekommering, vooreerft uit Paulus zeggen.Rom. cj: 16. Zo is 't dan niet des geenen, diewil, noch des geenen, die loopt, maar des ontfermendenGods.L. Willen zegt hier opregt begeeren , en hopenduid aan alle poogingen aanwenden. Nu leert de A-poftelhier niet mede, als dat die wil en loopr nietzou zalig worden; maar hij wil 'er mede aanduiden,dsc