m - Koninklijke Bibliotheek

154 Het vierde Gefprek van deL. Zekerlijk uit 't klijnfle Vliegje; Iaat't een diertjezijn, dat nauwlijks zichtbaar is voor uw oog: ontdektgij hier geen magt en wijsheid ? Daar zulk een küjnfchepzeltje alle de leden des lichaams heeft,als eenegroote Vogel, b. v. hoofd, oogen, mond, pooten,enz. ja zommige hebben ledemaaten in grooter aantal,gelijk Vleugelen enpooten. Ontdekt gij geen goedheid,daar God ook die diertjes 't vereifchte voedzel bereidheeft, en werktuigjes om dat te bemagtigen?Ditalles behoorlijk gaade llaande, zult gij in twijfel ftaanof gij U meer moet verwonderen over eenen grootenOlijfant, dan wel over een klijn Mugje. Denk, wat deDichter van den inPfalm zegt, 't 2 en 3 vers. Dewerken des Heeren zijn groot, zij worden gezogt vanalle, die 'er lufl toe hebben. Gods doen isenHeerlijkheid.Majejleit153 ) .?• Zo ik 't wel heb. meen ik uit de Pfalrnengezien te hebben, dar David 'er zig aak medebezig hielt,L. Zo h't; veele Godvruchtigen , inzonderheidDavid, b. v. in den 8ften Pfalm, daar hij in eenen helderenavondltond zijne oogen opwaards heft, en metverbazing uitroept in 't 4 vers.aanzie,Als ik uwen hemel't -werk uwer vingeren, de Maan ende Sterren, die gij bereid hebt.En dit geeft aanleiding, omde goedheid van dien grooten God, aan den menfehbewezen, met diepe verwondering na te gaan in de o-verige versfen.Zoek 't oak als David te doen; beichouwt