m - Koninklijke Bibliotheek

Schepping. 155fchóuwt gij de helderfchijnende Zon, de blinkendeMaan, de tintelende Sterren, benevens andere luisterrijkefchepzelen; zo denk, „ wat ben ik niet een„ gering fchepzeltje, wat zou 't een voorregt zijn,„ wanneer ik dien God van 't geheel al tot mijn Ver-„ bonds - God en Vader in Chriftus had:, de tijd zal„ komen, dat ik mijn aardfchen Vader door den dood„ 'Verliezen zal, maar die leeft tot in alle eeuwigheid."— Dan hebt gij ook niet bevreeft te zijn dat deganfche legermagt der Helle U zal kunnen ten verdervebrengen; die voorU is, is dan meerder, als die tegenU zijn, ja zelfs zonder uwes Vaders wil kunnen zijuin 't min ft niet beledigen ; integendeel zullen de hemelingenU ten dienfte ftaan; en 't zal hun tot eeneWezenlijkevreugd verftrekken , wanneer zij uw welzijnmogen bevorderen.154- ) 7- Hoe worde ik zo gelukkig?L. Vergelijk U zeiven, zo als gij van natuure zijt,bij de aarde in haare eerfte gedaante; zij was woef enledig; gij zijt woef, uw wil verkeert, geneigt totzonde, ledig, of ontblood van alles, dat naar waaredeugd gelijkt; duifternisfe was op den afgrond, gijzijt blind in geeftelijke zaaken.Maar zegt mijeens, wat was 't eerite werk, dat God omtrent deduiftere aarde deed ?155- ) 7- God zeide: Daar zij licht en daar watlicht.L. Zo moet 'er licht, genaade-licht, in uwe zielop-