Een bachelordiploma behalen in het Vlaams hoger onderwijs

1009080706050403020100ManVrouwManVrouwManVrouwManVrouwManVrouwManVrouwPercentage> 20201918< 18HogeschoolABHogeschoolPBUniversiteitHogeschoolABHogeschoolPBUniversiteit2004-2005 2005-2006Grafiek 3: LeeftijdUit grafiek 4 blijkt dat er een groot verschil is tussen de vormen van hoger onderwijs metbetrekking tot de onderwijsvorm waarin het diploma secundair onderwijs behaald werd. Vande mannelijke hogeschoolstudenten die een academische bacheloropleiding volgen, heeft57,4% een diploma van algemeen secundair onderwijs (ASO), bij de professionelebacheloropleidingen is dat ruim een kwart en van de mannelijke universiteitsstudenten heeft88% een ASO-diploma. Voor de vrouwelijke studenten bedragen die percentagesrespectievelijk 63,3%, 38,9% en 91,0%. Van de mannelijke hogeschoolstudenten in eenacademische bacheloropleiding heeft 27,6% een diploma van technisch secundair onderwijs(TSO). In de professionele bacheloropleidingen is dat 60,9%. Voor de vrouwelijkehogeschoolstudenten bedragen die percenages respectievelijk 12,7 en 44,9%. TSO-diploma’skomen aan de universiteit aanzienlijk minder voor: 6,8% van de mannelijke en 3,6% van devrouwelijke universiteitsstudenten heeft een TSO-diploma. Generatiestudenten met eendiploma van kunstsecundair onderwijs (KSO) komen het meest frequent voor in academischebacheloropleidingen aan hogescholen. Bij de mannelijke generatiestudenten van dieopleidingen hebben zij een aandeel van 5,7% en bij de vrouwelijke generatiestudenten gaathet om 10,7%. Gediplomeerden van het beroepssecundair onderwijs (BSO) die een opleidinghoger onderwijs aanvatten, opteren het meest frequent voor een professionelebacheloropleiding. Zij hebben er een aandeel van 5,0% in de mannelijke en van 6,6% in devrouwelijke populatie.De cijfers voor het academiejaar 2005-2006 zijn quasi dezelfde (bijlage 6.3).4