Een bachelordiploma behalen in het Vlaams hoger onderwijs

Op basis van de kruistabel van studierichting op studiegebied (zie bijlagen 6.10 tot en met6.15 6 ) wordt vastgesteld dat de studiegebieden uit de groepen Wetenschap en Technologie enBiomedische wetenschappen enkel voldoende studenten tellen uit de richtingen Latijnwiskundeen wetenschappen-wiskunde. Omdat qua vooropleiding voor die studiegebieden dekennis van wiskunde en/of wetenschappen een rol spelen, wordt ervoor geopteerd destudierichtingen ASO te groeperen in drie categorieën: wiskunde (Grieks-wiskunde, Latijnwiskunde,economie-wiskunde en moderne talen-wiskunde), wetenschappen (Griekswetenschappenen Latijn-wetenschappen) en wetenschappen-wiskunde. Als alternatief wordtook de analyse gedaan voor de twee categorieën, namelijk Latijn-wiskunde en wtenschappenwiskunde.Voor de analyse van de studiegebieden van Humane Wetenschappen worden de studenten uitde ASO-richtingen Grieks-Latijn, Grieks-wetenschappen, Grieks-wiskunde, Latijn-modernetalen, Latijn-wetenschappen, Latijn-wiskunde, Economie-wiskunde, Economie-moderne talen,Moderne talen-wiskunde, Wetenschappen-wiskunde en Menswetenschappen opgenomen.Daarbij worden Grieks-wetenschappen en Latijn-wetenschappen samengevoegd tot ééncategorie. Ook Grieks-wiskunde en Latijn-wiskunde worden tot één categorie samengevoegd.Om het probleem van ‘complete separation’ te voorkomen, wordt ervoor geopteerdafzonderlijke logistische regressie analyses te doen voor de groepen Wetenschap &Technologie en Biomedische Wetenschappen enerzijds en Humane Wetenschappen anderzijds.Voor de studiegebieden uit Wetenschap en Technologie en Biomedische Wetenschappenwerden, zoals aangegeven, twee logistische regressie analyses gedaan, namelijk een waarbijde studierichtingen met wetenschappen en/of wiskunde ingedeeld worden in drie categorieënen een waar enkel met wetenschappen-wiskunde en met Latijn-wiskunde gewerkt wordt. Erwordt bij die analyses geen effect van studierichting ASO vastgesteld: noch het hoofdeffectnoch de interactie-effecten zijn significant. Enkel de ‘aanvangsleeftijd’, het studiegebied enhet geslacht hebben verklarende waarde. Dit model verklaart 12,0% van de variantie (maxrescaledR²=0,1200). Het effect van de ‘aanvangsleeftijd’ is het grootst (X²=93,2; df=2;p