RECHTBANKEN VAN EERSTE AANLEG - De Tijd
RECHTBANKEN VAN EERSTE AANLEG - De Tijd
RECHTBANKEN VAN EERSTE AANLEG - De Tijd
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
1. <strong>De</strong> Wet Gerechtelijke Achterstand heeft als algemeen doel de gerechtelijke<br />
achterstand te bestrijden. Bent u van oordeel dat de wet de behandelingstermijn van<br />
een zaak (van de inleiding tot aan het vonnis of arrest) heeft verkort of verlengd?<br />
<strong>RECHTBANKEN</strong> <strong>VAN</strong> <strong>EERSTE</strong> <strong>AANLEG</strong><br />
Bij de grote meerderheid van de rechtbanken van eerste aanleg is de termijn verlengd.<br />
Zij die concrete cijfers geven spreken in de ergste gevallen van bijvoorbeeld een<br />
verlenging van 3 maanden in 3 maanden tijd, van 5 à 6 maanden (en de termijn loopt<br />
nog steeds verder uit) of zelfs van (meer dan) een verdubbeling in de meeste kamers.<br />
Als reden voor de verlenging wordt opgegeven:<br />
- <strong>De</strong> verveelvuldiging van de procedurekalenders.<br />
- <strong>De</strong> zaken die na de inleiding (eventueel ambtshalve) worden vastgesteld op grond<br />
van artikel 747 Ger.W. komen bovenop de “oude” zaken die nog steeds geleidelijk<br />
aan vastgesteld worden.<br />
- Zolang de bestaande achterstand niet opgehaald wordt, kan deze wetswijziging de<br />
behandelingstermijn geenszins verkorten. Wel is de termijn die verloopt tussen de<br />
inleiding van de zaak en de actie van vaststelling (niet de datum) verkort.<br />
- Voor de eerste tientallen zaken waarin een minnelijke kalender kon worden<br />
afgesproken tussen de partijen werd fixatie verleend op kortere termijn dan vroeger.<br />
Dit gunstig effect is na het verloop van 3-4tal inleidingszittingen volledig weggevallen.<br />
- Doordat nu voor bijna alle zaken die worden ingeleid ook een rechtsdag wordt<br />
bepaald zijn meer zaken vastgesteld.<br />
Volgende nadelen gaan volgens deze rechtbanken gepaard met de nieuwe wet:<br />
- Vrijwel alle ingeleide zaken krijgen nu een rechtsdag op een manier die maakt dat de<br />
rollen snel opgevuld raken.<br />
- <strong>De</strong> rechtbank wordt verplicht alle zittingsrollen op te vullen, waardoor de toekomst<br />
wordt gehypothekeerd. Men stelt zaken vast op 1 à 2 jaar of meer, zonder te weten<br />
over welke middelen de rechtbank op dat ogenblik zal beschikken. Dat is geen<br />
management en zo kan men geen fixatiebeleid voeren. Het vroegere systeem in onze<br />
rechtbank (vaststellingen op maximum 3 maanden en invoering van een wachtlijst)<br />
liet toe op elk ogenblik de passende maatregelen te nemen (ontdubbeling,<br />
schriftelijke procedure, bijkomende zittingen, enz).<br />
- <strong>De</strong> kalenderregeling wordt dikwijls bepaald op een ogenblik dat partijen nog geen<br />
inzage hebben van stukken en nog geen inzicht hebben in de aard en complexiteit<br />
van de zaak. Wat met vrijwillige of gedwongen tussenkomsten na kalenderregeling?<br />
Afgewacht dient of de advocaten de zaken effectief zullen behandelen op de<br />
vastgestelde datum dan wel of zaken op hun vraag zullen dienen uitgesteld of naar de<br />
rol verzonden met het risico op verloren pleitduur en blanco zittingen. Indien de<br />
zaken uiteindelijk niet behandeld worden op de vastgestelde datum heeft dit zinloos<br />
werk meegebracht voor partijen, advocaten, griffie en rechtbank.<br />
- Het valt te voorzien dat een aantal zaken dat nu gefixeerd is ingevolge desinteresse<br />
van partijen en ingevolge minnelijke regelingen zal wegvallen. <strong>De</strong> kans bestaat en is<br />
groot dat de rechtbank daarvan niet of niet tijdig op de hoogte wordt gebracht.<br />
- <strong>De</strong> partijen kunnen nog zelf afspraken maken in verband met conclusietermijnen en<br />
de ‘bijzondere rol’ blijft bestaan (art. 735. § 4. Ger.W.). Er wordt veel tijd en energie<br />
gestoken in het bepalen van conclusietermijnen bij het begin van de zitting. <strong>De</strong><br />
rechtsdagen ligger verder verwijderd omdat zaken gedagsteld worden zonder dat<br />
men bv. zeker weet dat ze effectief in staat zullen zijn.<br />
Pagina 1 van 8
- In bepaalde gevallen (bv wanneer niemand verschijnt) kan de verplichte verzending<br />
naar de behandelingsrol leiden tot een nodeloze verlenging.<br />
- In kort geding worden de zaken meestal, zoals vroeger, tegensprekelijk uitgesteld.<br />
Wanneer niemand verschijnt werd de zaak onder het oude regime naar de rol<br />
verzonden en kon deze op zeer korte termijn terug worden opgeroepen op grond van<br />
art. 804 Ger. W. Thans dient de zaak naar de behandelingsrol te worden verzonden.<br />
Een minderheid van de rechtbanken spreekt van een verkorting van de termijn:<br />
- In vele gevallen.<br />
- Er wordt gewoonweg nog amper een verzoek tot verwijzing naar de rol ingediend.<br />
- <strong>De</strong> tijd die vroeger verliep tussen de inleidende zitting en het ogenblik waarop een<br />
van de partijen besliste tot een 747 of een 751 gaat nu niet verloren.<br />
<strong>De</strong> nieuwe wet heeft volgens deze rechtbanken volgende voordelen:<br />
- Er worden meer conclusietermijnen minnelijk vastgelegd waar vroeger de verzending<br />
naar de rol werd verzocht. Conclusietermijnen worden opgelegd wanneer de<br />
raadslieden niet komen opdagen.<br />
- Uit de cijfers van de eerste vier maanden blijkt dat veel minder zaken bij de inleiding<br />
naar de bijzondere rol worden verwezen (34 % in beraad genomen, 23%<br />
conclusietermijnen bekrachtigd, 11% conclusietermijnen opgelegd door rechter, 23%<br />
op verzoek van partijen op vaste datum uitgesteld en 9% op verzoek van partijen<br />
naar de bijzondere rol verwezen). Voorlopig besluit: in 90% van de zaken kennen<br />
partijen al bij de inleiding de datum van de behandeling van de zaak. Er zal dus in de<br />
toekomst veel minder toepassing moeten gedaan worden op de vroegere procedure<br />
art. 747§2 Ger.W. (verzoekschrift tot bepaling van de conclusietermijnen).<br />
- Voorheen nam de voorafgaandelijke uitwisseling van stukken, het ontbreken van een<br />
conclusiekalender, het vragen van een 751 Ger.W. of 747 Ger.W. meer tijd in beslag<br />
vooraleer een definitieve pleitdatum kon bepaald worden. Dikwijls werd in deze fase<br />
(meer dan) een jaar overschreden. Wel verliep er minder tijd tussen de aanvraag van<br />
een pleitdatum en de rechtsdag zelf.<br />
- <strong>De</strong> uitstellen voor korte debatten en waarvan de behandeling gemiddeld een maand<br />
(maximum drie maand) later plaatsvindt. Van de 524 inleidingen (van sept tot en met<br />
november 2007) zijn er: (slechts) 45 rolverzendingen ingevolge uitdrukkelijk akkoord<br />
van partijen, 106 uitstellen (voor korte debatten binnen de maand tot drie maanden),<br />
110 zaken waarin minnelijke conclusietermijnen worden gevraagd, 42 zaken waarbij<br />
de rechtbank de conclusietermijnen bepaalt (meestal ingeval niemand verschijnt op<br />
de inleidingszitting).<br />
- Voor de rechtzoekenden lijkt de nieuwe regeling in ieder geval een vooruitgang. Zij<br />
weten thans, maximaal 6 weken na de inleidingsdatum, wanneer hun zaak zal worden<br />
gepleit. Voorheen was dat voor hen niet steeds duidelijk (bv. een 751 of een 747 was<br />
in hun ogen een pleitdatum en dus een ontgoocheling wanneer bleek dat de zaak<br />
“terug” werd uitgesteld).<br />
Eén rechtbank antwoordt gemengd: termijn niet verkort voor sommige kamers en wel<br />
voor andere (vb. beslagkamer).<br />
Een klein aantal rechtbanken ziet geen verandering in de behandelingstermijn.<br />
Een iets groter aantal meent dat het nog te vroeg is voor een evaluatie:<br />
- Theoretisch zou de duur van de procedure moeten verkorten. Het hangt echter af van<br />
de vraag hoeveel conclusies en antwoordconclusies partijen voorzien. Tevens zijn er<br />
nog steeds mogelijkheden voor partijen om uiteindelijk aan het einde van de rit nog<br />
nieuwe termijnen te vragen en de impact ervan is thans nog onbekend.<br />
Pagina 2 van 8
- Theoretisch zal de termijn verkorten. Wel zal slechts binnen een jaar hierover<br />
uitsluitsel kunnen gegeven worden. Het eerste jaar overlappen de oude en nieuwe<br />
procedure elkaar.<br />
- Uiteraard dient rekening gehouden te worden met de periode waarin zaken nog<br />
werden vastgesteld onder het oude systeem (4 maanden aftrekken?); daartegenover<br />
staat dat er nog een aantal zaken uit het oude systeem zullen moeten vastgesteld<br />
worden (hoeveel tijd dit in beslag neemt is vandaag moeilijk te voorspellen?).<br />
Volgende bijkomende opmerkingen werden nog gemaakt:<br />
- Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen fixatietermijn en<br />
behandelingstermijn. <strong>De</strong> gehele behandelingstermijn van de zaak voor de<br />
rechtzoekende zou niet verlengd moeten worden maar zal misschien korter worden<br />
als gevolg van het dynamische effect van het beheer van de verschillende termijnen.<br />
- Advocaten hebben nog steeds de keuze hebben om de zaken schriftelijk dan wel<br />
mondeling te behandelen. In geval van schriftelijke behandeling dient geen pleittijd<br />
voorzien te worden. Concreet worden er op een burgerlijke zitting 5 à 6 zaken<br />
vastgesteld waarvan 2 waarvoor pleittijd wordt voorzien en 3 die zonder pleidooi in<br />
beraad worden genomen. Het gevolg van de nieuwe wet is dat de eerstvolgende<br />
volledig vrije zitting X waarop zaken voor behandeling gesteld worden inderdaad<br />
verder in de tijd verwijderd ligt, maar door de toepassing van de schriftelijke<br />
procedure zijn er in de weken voor zitting X nog zittingen beschikbaar die kunnen<br />
opgevuld worden met zaken voor schriftelijke behandeling.<br />
<strong>RECHTBANKEN</strong> <strong>VAN</strong> KOOPHANDEL<br />
Een aantal rechtbanken van koophandel zijn van oordeel dat de termijn werd verlengd:<br />
- <strong>De</strong> rollen raken sneller vol en de vaststellingen gebeuren steeds later.<br />
- Bij minnelijke kalenderregeling hebben partijen vaak de reflex om voor 5<br />
conclusietermijnen (eiser 2 x, verweerder 3 x) te kiezen i.p.v. voor 3, ook al is het<br />
helemaal niet nodig. Bij een “geleidelijke instaatstelling” (b.v. met verdaging van de<br />
zaak van maand tot maand) die door de rechter wordt opgevolgd, doet dit fenomeen<br />
zich minder voor. Wanneer de partijen thans vlug de zaak in staat stellen, moeten zij<br />
langer wachten op een rechtsdag dan vroeger. <strong>De</strong> wet heeft dus een averechts effect.<br />
- Er dienen veel meer pleitdata verleend te worden op hetzelfde ogenblik waardoor de<br />
agenda van de zittingen veel sneller gevuld wordt en steeds verder in de tijd moet<br />
vastgesteld worden.<br />
Slechts één rechtbank antwoordde dat de termijn in principe zal verkorten, gezien nu<br />
meer advocaten al bij de inleiding conclusietermijnen vragen (via brief/dagvaarding, via<br />
gemeenschappelijk formulier). Voorwaarde is wel dat de zaak op de pleitzitting volledig in<br />
orde is. Dat laatste was vroeger echter reeds een belangrijke reden tot uitstel en dat zal<br />
nu waarschijnlijk niet anders zijn.<br />
Eén rechtbank antwoordt gemengd: door de grote hoeveelheid zaken die vastgesteld<br />
moeten worden, wordt de behandelingstermijn van sommige zaken verlengd. In andere<br />
wordt de termijn verkort als de advocaten de zaak pleiten op de voorziene datum.<br />
Verschillende rechtbanken stellen dat de nieuwe wet weinig of geen impact heeft:<br />
- Vermits de rechter a) in geval van minnelijk overeengekomen conclusietermijnen de<br />
door hem te bepalen rechtsdag nog altijd vrij bepaalt, b) in geval hij zelf de termijnen<br />
dient te bepalen, hij deze conclusietermijnen zal bepalen in functie van de door hem<br />
te bepalen rechtsdag.<br />
Pagina 3 van 8
- In tegenstelling met de benaming heeft de wet geen enkele invloed op de<br />
gerechtelijke achterstand.<br />
- Het opschrift van de wet van 26 april 2007 is bijzonder hypocriet. Bovendien kan met<br />
recht worden gedacht dat de nieuwe wet geen enkele verandering zal teweegbrengen<br />
daar waar er echt achterstand is.<br />
Een paar menen dat het te vroeg is om nu al een evaluatie te maken:<br />
- Voor de grotere zaken is het niet mogelijk om over de termijnen te oordelen,<br />
aangezien de kalenders voor het indienen van de conclusies nog steeds lopen (en het<br />
is niet mogelijk om tegen de dag van de terechtzitting te vernemen of de zaken<br />
gepleit zullen worden, of de partijen niet om uitstel zullen verzoeken, …).<br />
- Hoewel een evaluatie onbetwistbaar opportuun is, is het misschien wat voorbarig om<br />
drie maanden na de inwerkingtreding een evaluatie te doen. Het ware wellicht<br />
wenselijker om wat meer tijd te laten om precies te kunnen nagaan wat de<br />
kwaliteiten en wat de tekortkomingen zijn.<br />
Volgende bijkomende opmerkingen werden nog gemaakt:<br />
- <strong>De</strong> vrees bestaat dat de toepassing van de Wet op de Bemiddeling nog meer onder<br />
druk zal komen te staan omdat het geschil hierdoor nog meer wordt gejuridiseerd.<br />
- <strong>De</strong> advocaten vraag vaak overdreven termijnen voor de instaatstelling van de zaken.<br />
In het kader van een minnelijke gerechtelijke instaatstelling, heeft de rechter geen<br />
enkele beoordelingsbevoegdheid en kan hij de termijnen slechts bekrachtigen, terwijl<br />
hij vroeger, en als algemene regel, zelf die termijnen vaststelde nadat hij de<br />
opmerkingen van de partijen had ontvangen.<br />
- In het geval waarbij één der partijen conclusietermijnen vraagt en de andere niet<br />
akkoord is of langere termijnen vraagt, is het aangewezen “standaard”<br />
conclusietermijnen (1m –1m –14d, doch hierbij ook rekening houdend met de<br />
fixatiedatum) te bepalen, aangezien de partij die zich verzet meestal enkel obstructie<br />
wil voeren en de zaak zo lang mogelijk wil rekken. Enkel indien het verzoek tot<br />
langere termijnen bijzonder gemotiveerd en verantwoord is, worden langere en<br />
eventueel meerdere conclusietermijnen bepaald.<br />
PARKETTEN <strong>EERSTE</strong> <strong>AANLEG</strong><br />
<strong>De</strong> grote meerderheid is van mening dat deze vraag niet of minder van toepassing is<br />
voor de parketten. <strong>De</strong> vragenlijst lijkt eerder bedoeld te zijn voor de magistraten van de<br />
zetel. Het parket moet in burgerlijke zaken enkel zitting nemen in de zogenaamde<br />
mededeelbare materies.<br />
Een parket is van oordeel dat de procedures verlengd werden, vooral voor de<br />
eenvoudige zaken (verplichting kalenders vast te leggen, vertraging in de rechtspleging<br />
indien een van de partijen verstek laat gaan...).<br />
Een ander parket meent dat bij de terechtzittingen waarbij zijn aanwezigheid verplicht is<br />
(kort geding, staat van personen, jeugd, faillissement en gerechtelijk akkoord) de nieuwe<br />
wet niet naar voren komt als een factor die de termijnen verlengt.<br />
Een aantal parketten vindt het nog te vroeg om die maatregelen te evalueren, onder<br />
meer hun impact op de volledige duur van een rechtspleging.<br />
Ten slotte merkt een parket op dat termijnen voor de behandeling van de zaken<br />
problematisch blijven, te meer daar er nog een wachtlijst is voor de oude zaken.<br />
Pagina 4 van 8
ARBEIDS<strong>RECHTBANKEN</strong><br />
<strong>De</strong> meerderheid van de arbeidsrechtbanken zijn van oordeel dat de termijn werd<br />
verlengd:<br />
- Vooral voor geschillen inzake arbeidscontracten (partijen vragen immers veel<br />
conclusietermijnen zodat de pleitdatum later wordt gefixeerd).<br />
- <strong>De</strong> behandeling verliep vroeger veel soepeler en vaststellingen werden veel vlugger<br />
verleend. In sommige kamers kwam op 1 maand tijd de vaststellingstermijn 4<br />
maanden verder te liggen.<br />
- In de zaken die in staat moeten worden gesteld hebben de advocaten, in geval van<br />
twijfel, de neiging om, ofwel in hun voorstel voor minnelijke kalender, ofwel in hun<br />
opmerkingen voor rechterlijke instaatstelling, het aantal nodige conclusies en de<br />
pleittijd te hoog in te schatten.<br />
- Hoewel de rechterlijke instaatstelling de partijen verplicht om sneller conclusies te<br />
nemen, gaat die tijdwinst verloren wanneer de zaak een rechtsdag moet krijgen. <strong>De</strong><br />
rollen zijn immers snel volledig opgevuld. Het spreekt voor zich dat wanneer de zaak<br />
naar de rol wordt verwezen, die wachttijd in dezelfde mate wordt verlengd.<br />
Geen arbeidsrechtbank antwoordde dat de termijn is verkort.<br />
Een paar arbeidsrechtbanken geven een gemengd antwoord:<br />
- Bij de rechterlijke kalenderregeling: tijdswinst. Bij de minnelijke kalenderregeling<br />
door partijen: vertraging, er worden thans fixaties verleend op langere termijnen dan<br />
er ooit zijn geweest.<br />
- In de geschillen over arbeidsovereenkomsten heeft de verplichting om een kalender<br />
te regelen de gemiddelde fixatietermijn van 6 op 12 maanden gebracht. In de andere<br />
materies, behalve voor collectieve schuldenregeling, werd die termijn met twee<br />
maanden verlengd. Voor de collectieve schuldenregeling werd beslist dat het nooit<br />
nodig is om ambtshalve de kalender voor instaatstelling te regelen omdat de<br />
terechtzittingen nooit inleidende zittingen zijn.<br />
Een redelijk aantal stelt dat er geen impact zichtbaar is.<br />
- In de dossiers waarop de nieuwe bepalingen van toepassing waren en waarvoor er al<br />
een vonnis werd uitgesproken (verstek, beknopte debatten) werd geen wijziging in de<br />
behandelingstermijn van de zaken vastgesteld.<br />
- <strong>De</strong> zaken van sociale gerechtigden (OCMW, RVA, Ziekteverzekering e.d.) worden,<br />
zoals voorheen, veelal op inleiding behandeld zodat de minnelijke of gerechtelijke<br />
regeling van conclusietermijnen weinig wordt toegepast. Er wordt binnen de maand<br />
een vonnis uitgesproken en men kan dus moeilijk spreken van verkorting of<br />
verlenging van de behandelingsduur.<br />
- <strong>De</strong> wet kan geen versnelling van de procedures tot gevolg hebben.<br />
Een aantal stelt dat het te vroeg is om al definitieve conclusies te formuleren i.v.m. de<br />
impact van de nieuwe wet.<br />
Volgende bijkomende opmerkingen en vaststellingen werden gemaakt in het kader<br />
van deze vraag:<br />
- Bij de hervorming werd enkel uitgegaan van het klassieke burgerlijke geschil : een<br />
eiser en een verweerder, ieder bijgestaan door een advocaat. Dat schema<br />
beantwoordt min of meer aan de geschillen over arbeidsovereenkomsten voor<br />
bedienden. Het beantwoordt al in veel mindere mate aan de geschillen over<br />
arbeidsovereenkomsten voor arbeiders, en nog veel minder aan de geschillen inzake<br />
Pagina 5 van 8
sociale zekerheid en sociale bijstand, en helemaal niet aan de geschillen inzake<br />
collectieve schuldenregeling.<br />
- Er worden nu zaken bij de inleiding gefixeerd die nooit zullen gepleit worden (omdat<br />
er bv. een akkoord zal tussenkomen), wat niet economisch kan genoemd worden.<br />
- Partijen vragen meer dan vroeger al bij de inleiding een conclusiekalender, hoewel zij<br />
de draagwijdte en complexiteit van hun zaak nog niet (kunnen) kennen. Het voordeel<br />
is dat sneller wordt vastgesteld en partijen dus sneller over een rechtsdag<br />
beschikken. Het nadeel is dat deze pleitdata veel verder vallen. Advocaten vragen nu<br />
immers opvallend langere conclusietermijnen om een veiligheidsmarge in acht te<br />
nemen.<br />
- <strong>De</strong> rechter dient deze onderlinge overeenstemming te bekrachtigen en kan dus<br />
overdreven conclusietermijnen niet bijsturen (i.t.t voorheen). Partijen kunnen in<br />
onderlinge overeenstemming ook om rolverzending vragen, waartegen de rechter<br />
niets kan inbrengen.<br />
- Het grootste probleem is de overbelasting van de zittingsrollen, rekening houdend<br />
met vooral het toegenomen aantal fixaties en ook de te lange pleitduur (omdat het<br />
vóór de eigenlijke instaatstelling moeilijk is de pleitduur in te schatten, voor de<br />
partijen, of, a fortiori, voor het rechtscollege).<br />
- Wat de geschillen inzake sociale zekerheid betreft, vormt het begrijpen van het<br />
systeem van de instaatstelling een probleem voor de rechtzoekenden die niet worden<br />
bijgestaan door een advocaat of een vakbondsafgevaardigde en die in persoon<br />
verschijnen<br />
- Een rechtbank stelt nog steeds gebruik te maken van de verdagingen op vaste datum<br />
(ook buiten de korte debatten), in toepassing van artikel 754 Ger. W., om de zaak,<br />
vooral in sociale zekerheid, vooruit te helpen.<br />
ARBEIDSAUDITORATEN<br />
<strong>De</strong> meerderheid van de arbeidsauditoraten zijn van oordeel dat de behandelingstermijn<br />
wordt verlengd. Opvallend is dat al deze respondenten stellen dat er vroeger geen<br />
achterstand bestond maar dat de nieuwe procedure vertragend werkt, vooral voor het<br />
bepalen van de rechtsdag.<br />
Geen enkel arbeidsauditoraat antwoordde dat de termijn is verkort.<br />
Een aantal stelt dat het antwoord op de vraag gemengd is:<br />
- Verlenging voor zaken inzake sociale zekerheid. Geen verschil voor contractenzaken.<br />
- Verkorting voor geschillen inzake arbeiders- en bediendencontracten. Verlenging voor<br />
materies zoals arbeidsongevallen, ziekte, werkloosheid, mindervaliden (wegens<br />
overbelasting van de rol).<br />
- Verlenging van de termijnen waarop gepleit wordt. Omdat de formele aanvragen tot<br />
instaatstelling nog toenamen en telkens de termijnen opnieuw dienen te worden<br />
toegekend vanaf deze nieuwe aanvragen, lopen de zittingen op lange termijn steeds<br />
voller terwijl op korte termijn vrije zittingen open blijven. Anderzijds gebeuren de<br />
aanvragen tot instaatstelling steeds vaker maar ook steeds vroeger in de stand van<br />
het geding, zodat de uiteindelijke instaatstellingstermijnen niet langer zullen zijn…<br />
quod demonstrandum est.<br />
Pagina 6 van 8
Een aantal stelt dat het te vroeg is om al definitieve conclusies te formuleren omtrent de<br />
impact van de nieuwe wet.<br />
Tot slot meent een auditoraat dat een zekere soepelheid in de toepassing zal moeten<br />
nagestreefd worden opdat de korte behandelingstermijnen in de arbeidsrechtbank<br />
behouden blijven.<br />
HOVEN <strong>VAN</strong> BEROEP<br />
Bijna alle hoven van beroep zeggen dat de termijn in de meeste gevallen is verlengd:<br />
- In meerdere kamers schuift de rechtsdag op met 3 tot 4 maanden.<br />
- Op dit ogenblik neemt het aantal vaststellingen toe door de fixatie van de meeste<br />
ingeleide zaken, gevoegd bij de fixatie van de zaken die eerder naar de rol werden<br />
verwezen en waarvoor de rechtsdag werd verzocht onder het oude systeem van de<br />
artikelen 747 of 751 Ger. W. Als gevolg daarvan worden de termijnen voor<br />
rechtsdagbepaling ook langer.<br />
- In een rechtscollege dat met achterstand kampt, heeft de wet tot gevolg dat de<br />
behandelingstermijn wordt verlengd. <strong>De</strong> wet voorziet immers niets op het vlak van<br />
het verhogen van de verwerkingscapaciteit (uitstroom) terwijl de instroom van het<br />
aantal te behandelen zaken gevoelig toeneemt, omdat het nieuwe systeem tot gevolg<br />
heeft dat bijna alle zaken vanaf de datum van de inleiding (of kort erna) als te<br />
behandelen zaken moeten worden beschouwd en vastgesteld (41% meer vast te<br />
stellen zaken wat leidt tot 3 maanden langere behandelingstermijn).<br />
- <strong>De</strong> loutere implementatie van het nieuwe systeem heeft een verlenging van de<br />
behandelingstermijn teweeg gebracht van ongeveer zes maanden (eenmalig). <strong>De</strong><br />
oorzaak hiervan is gelegen in het feit dat voordien zaken maar in aanmerking<br />
kwamen om vastgesteld te worden wanneer ze in staat gesteld waren.<br />
- Door het feit dat de rechterlijke beschikking de conclusietermijnen regelt en spreidt in<br />
functie van de mogelijke pleitdatum, en deze pleitdata niet anders kunnen bepaald<br />
worden dan op de eerste mogelijke zitting, dus na de reeds volgens de oude wet<br />
gefixeerde zaken, ligt het voor de hand dat de behandelingstermijn verder gaat<br />
vergroten.<br />
- Gevolg van de algemene verplichting de procedurekalender vast te stellen, ook in die<br />
zaken waarin niemand verschenen is.<br />
<strong>De</strong> nieuwe wet heeft volgens deze hoven volgende nadelen:<br />
- Er dienen zittingskalenders gemaakt te worden in zaken die nooit effectief in staat<br />
zullen gesteld worden en al evenmin zullen worden gepleit. Risico op (deels) blanco<br />
zittingen. Een rationeel beheer van de zittingsrol om deze blanco’s tijdig op te sporen<br />
en terug op te vullen wordt een bijzonder moeilijke en tijdrovende bezigheid.<br />
- <strong>De</strong> diligente procespartijen dreigen de dupe van het systeem te worden nu zij langere<br />
wachttijden zullen dienen te ondergaan, wat volledig haaks staat op de ratio legis van<br />
de nieuwe procedurewet.<br />
- Enerzijds gebeurt het dat, bij de mogelijkheid tot het bekomen van een vroege<br />
rechtsdag, de advocaten toch zelf langere conclusietermijnen wensen, waartegen de<br />
voorzitter niets kan inbrengen. Anderzijds bepalen de advocaten hun termijnen in<br />
functie van de rechtsdag; dus langere termijnen dan strikt nodig. Aangezien alle<br />
nieuwe zaken een kalenderregeling krijgen, schuift de gegeven rechtsdag verder op.<br />
Eén hof is van oordeel dat de behandelingstermijn op termijn korter zal worden.<br />
Bovendien wordt de explosie van vaststellingen enigszins getemperd door het verwijzen<br />
naar de rol wegens het ontbreken van een verzoek tot vaststelling vanwege de partijen.<br />
Pagina 7 van 8
Enkele hoven menen dat er in sommige gevallen geen impact is:<br />
- Heeft niets veranderd omdat de kalender voor instaatstelling opgemaakt wordt<br />
volgens de beschikbare pleitdatum.<br />
- Er is voorbehoud over het langetermijneffect dat neutraal zou kunnen blijken.<br />
Ook menen enkele hoven dat het momenteel eigenlijk nog te vroeg is voor een<br />
betrouwbare evaluatie.<br />
Tot slot wordt de suggestie gedaan (wetgevende oplossing) om de verplichte<br />
procedurekalender op de inleidingzitting voor te behouden voor die zaken waar minstens<br />
één der partijen hierom verzoekt.<br />
ARBEIDSHOVEN<br />
Twee arbeidshoven zijn van oordeel dat de termijn werd verlengd:<br />
- Omdat a) partijen geneigd zijn uit voorzorg langere en meer conclusietermijnen te<br />
vragen dan uiteindelijk nodig zal blijken, b) door de onmiddellijke vaststelling van de<br />
meeste zaken via de procedurekalender, de zittingen sneller opgevuld raken (een<br />
eerste proef in een arbeidshof heeft uitgewezen dat de vaststellingen met +/-50%<br />
zijn vermeerderd) en men dus noodzakelijk verder in de tijd zal zitten voor het<br />
vaststellen van zaken.<br />
- Heeft te maken met de problemen van de raadslui van de partijen om de kalenders te<br />
beheren. Dat lijkt een doorslaggevend feit te zijn, want indien het zou worden<br />
uitgeschakeld zou het hof de stroom van dossiers beheren en zouden zodoende de<br />
termijnen concreet korter worden.<br />
Eén hof antwoordde dat de termijn wordt verkort omdat enkel wanneer alle partijen<br />
vragen dat een zaak niet behandeld of niet gefixeerd wordt zij meester zijn over de zaak.<br />
In alle andere gevallen is de rechter en de griffier verplicht de nieuwe wetsbepalingen toe<br />
te passen, nl. de bekrachtiging van het akkoord van partijen of de rechterlijke<br />
instaatstelling, waardoor een uitspraak op een kortere termijn zal volgen.<br />
Twee hoven stellen dat het te vroeg is om nu al zinvol een evaluatie te maken van de<br />
nieuwe wet. Enerzijds wordt gesteld dat de meeste vaststellingen op de zittingen van<br />
september 2007 tot januari 2008 nog zijn gebeurd onder de oude wetgeving. Anderzijds<br />
wordt gesteld dat de analyse van de nieuwe wetgeving moet gebeuren volgens goed<br />
georganiseerde onderzoeken, waarbij drie assen voor een coherente prestatiemeting in<br />
aanmerking worden genomen: a) de aanpassing van de rechterlijke organisaties (bv.<br />
griffie van de rollen), b) de praktische oriënteringen, rekening houdend met de<br />
deontologische plichten, en c) een statistisch overzicht van de uitwerking van de nieuwe<br />
bepalingen.<br />
Ten slotte wordt door een hof vermoed dat, op lange termijn, de doorlooptijd zal<br />
verminderen, zij het dat in een eerste periode er door de samenloop van de klassieke<br />
rechtsdagbepalingen op grond van het vroeger vigerend recht en de rechtsdagbepaling<br />
onder de nieuwe wet een flessenhalseffect zal optreden.<br />
HOF <strong>VAN</strong> CASSATIE<br />
<strong>De</strong> procureur-generaal geeft hierover geen inlichtingen.<br />
Pagina 8 van 8
2. <strong>De</strong> bepalingen inzake de instaatstelling blijken aanleiding te geven tot<br />
verschillende interpretaties, zodat de toepassing ervan niet alleen verschilt van jurisdictie<br />
tot jurisdictie, maar zelfs van kamer tot kamer binnen dezelfde jurisdictie. Kan u ons<br />
meedelen hoe deze bepalingen in uw jurisdictie worden toegepast en of er, desgevallend<br />
verschillen zijn tussen de kamers ?<br />
<strong>RECHTBANKEN</strong> <strong>VAN</strong> <strong>EERSTE</strong> <strong>AANLEG</strong><br />
Wijze waarop de bepalingen in de verschillende jurisdicties worden toegepast:<br />
- <strong>De</strong> instaatstelling gebeurt meestal op de inleidende zitting. <strong>De</strong> minnelijke<br />
kalenderregeling (via formulier) tussen partijen wordt bekrachtigd. Een vooraf<br />
meegedeeld schrijven van een partij waaruit de instemming blijkt wordt ook<br />
aanvaard. In dit geval zal een advocaat die loco verschijnt het formulier<br />
ondertekenen. Bij gebrek aan akkoord of ingeval van afwezigheid van een partij gaat<br />
de zaak naar de behandelingsrol en wordt een beschikking gemaakt volgens de<br />
wettelijke bepalingen. Volgens één magistraat worden er in de meeste zaken die op<br />
de behandelingsrol staan, opmerkingen geformuleerd door één of meer partijen.<br />
Laattijdige opmerkingen worden niet in aanmerking genomen. <strong>De</strong> conclusietermijnen<br />
worden veelal ver uitgespreid rekening houdend met de veraf liggende pleitdatum.<br />
Volgens de wet is enkel een verwijzing naar de rol of een uitstel op vaste datum<br />
mogelijk mits akkoord van alle partijen. In geen geval worden de zaken waarop de<br />
nieuwe wet van toepassing is nog naar de rol verzonden zoals vroeger.<br />
- Op de inleidingszitting worden alle zaken weerhouden voor de vaststelling van<br />
conclusietermijnen behalve de zaken 1) waarin eenparig verzending naar de rol wordt<br />
gevraagd, 2) die op vaste datum worden uitgesteld en 3) die met korte debatten<br />
behandeld worden. In geval van minnelijk akkoord over de conclusietermijnen wordt<br />
dit akkoord hetzij onmiddellijk hetzij op één week bij beschikking bekrachtigd. In<br />
geval partijen niet akkoord zijn over de conclusietermijn of bij afwezigheid van één of<br />
alle partijen, wordt na verloop van vier weken en uiterlijk binnen zes weken een<br />
beschikking tot conclusietermijnen en rechtsdag verleend. <strong>De</strong> overige verzoeken tot<br />
vaststelling worden onmiddellijk of zeer kort na de indiening ter griffie behandeld.<br />
- Er wordt geprobeerd, vooral tijdens de « inleidende » terechtzittingen, om pv’s van<br />
minnelijke « kalenders » te verkrijgen. Evenwel een kleine opmerking: tal van<br />
advocaten volgen de tekst van het Wetboek en leggen een verzoek tot<br />
rechtsdagbepaling op grond van artikel 747 neer bij gewone brief zonder zelfs een<br />
« ontwerp » van een kalender of een indicatie van een pleitduur op te geven. <strong>De</strong><br />
griffie moet daarvan verplicht kennis geven (een beetje absurd) en vervolgens de<br />
opmerkingen afwachten. Sommige magistraten zijn voorstander van het verzenden<br />
van een brief aan die advocaten met de vraag de door hen gewenste termijnen mee<br />
te delen en andere nuttige inlichtingen. Maar niet iedereen is het met die methode<br />
eens.<br />
- Op de inleidingszitting wordt een beschikking van instaatstelling gewezen bij<br />
afwezigheid van een van de partijen of bij verzet tegen een verzoek tot verwijzing<br />
naar de rol na het verstrijken van een maand (opmerkingen). Alle partijen ontvangen<br />
een omstandige brief met een formulier als bijlage. In geval van verzoek tot<br />
instaatstelling (er werd een formulier opgesteld) wordt de beschikking de dag zelf<br />
gewezen.<br />
- Bij verstek wordt de rechterlijke instaatstelling niet ambtshalve toegepast. (Art. 747,<br />
§2 Ger. W. luidt: « onverminderd de toepassing van de regels inzake het verstek »).<br />
Wanneer er geen mondelinge of schriftelijke betwisting is, wordt uitstel verkregen op<br />
de inleidingszitting op verzoek van een partij die verschijnt. Indien niemand<br />
verschijnt, wordt de ingeleide zaak naar de rol verzonden en wordt een beschikking<br />
Vraag 2 Pagina 1 van 11
van instaatstelling slechts gewezen op verzoek. In geval van een schriftelijk verzoek<br />
op de inleidingszitting wordt een beschikking gewezen zes weken later. In de andere<br />
gevallen wordt van elk verzoek kennis gegeven en wordt toepassing gemaakt van<br />
artikel 747, §2 Ger. W. <strong>De</strong> vaststellingen voor pleidooien in een minnelijke of<br />
rechterlijke kalender worden slechts voor een duur van tien minuten toegekend. Op<br />
de terechtzitting die binnen de 15 dagen na het einde van de laatste termijn wordt<br />
vastgesteld, zijn beknopte debatten mogelijk die tevens gelegenheid bieden in<br />
voorkomend geval kleine incidenten te regelen. In de meeste gevallen wordt de zaak<br />
tijdens de zitting die tien minuten duurt uitgedeeld en voor de gepaste duur binnen<br />
de drie maanden vastgesteld voor een pleitkamer. Minnelijke instaatstellingen wegens<br />
niet betwist achtereenvolgend uitstel, monden uit in gelijkaardige fixaties. <strong>De</strong><br />
rechters zijn unaniem dat die bepalingen voldoening geven. Wat het administratieve<br />
werk voor de griffie betreft, meldt de hoofdgriffier dat het aantal kennisgevingen<br />
vanwege de verveelvuldiging van kalenders vrijwel is verdubbeld sinds de<br />
inwerkingtreding van de wet.<br />
- Aanwending van formulieren om partijen toe te laten de agenda vast te leggen,<br />
agenda die dan bekrachtigd wordt met het verlenen van een pleitdatum. Bij gebreke<br />
aan akkoord hieromtrent of bij gebreke aan gezamenlijk verzoek tot verzending naar<br />
de rol wordt de zaak onbepaald uitgesteld, waarna er na verloop van vier weken zelf<br />
een agenda bepaald wordt of het later akkoord bekrachtigd wordt.<br />
- Wanneer gedingpartijen op de inleidingszitting geen akkoord hebben bereikt (rol –<br />
uitstel – termijnen), worden de zaken naar de wachtrol verwezen voor instaatstelling<br />
(1 maand opmerkingen – 6 weken beschikking termijnen + rechtsdag). Met akkoord<br />
van alle gedingspartijen kan ook nog rolverwijzing. Op de inleidingszitting worden<br />
eventuele akkoorden omtrent de conclusietermijnen geakteerd en wordt vervolgens<br />
vaststelling verleend op de eerst nuttige vrije zitting van een pleitkamer. Indien er<br />
geen akkoord is of één van de partijen niet verschijnt, wordt de zaak verzonden naar<br />
de wachtrol van een pleitkamer voor kalenderregeling binnen de 6 weken. In<br />
onderling akkoord kunnen partijen ook verzending naar de A.R. vragen; deze<br />
handelwijze begint meer en meer ingang te vinden; het nadeel van deze handelwijze<br />
voor partijen bestaat er wel in dat, wanneer zij nadien vaststelling vragen wanneer de<br />
zaak in staat is, de vaststellingstermijn veel langer is dan onder de vroegere regeling.<br />
Een paar rechtbanken zien een verschillende toepassing van kamer tot kamer:<br />
- In het rechtsgebied werden die uiteenlopende interpretaties onderzocht en besproken<br />
tijdens verschillende overlegvergaderingen, met het oog op uniforme good practices,<br />
waardoor de (kleinere) verschillen die tussen sommige kamers blijven bestaan,<br />
konden worden verminderd (zij het niet volledig weggewerkt). In dat verband mag<br />
niet worden vergeten dat de wetsinterpretatie onder de rechtsprekende functie valt<br />
en dat elke rechter op dat vlak onafhankelijk is, zodat het niet mogelijk is om de<br />
rechters een gemeenschappelijke interpretatie op te leggen van bovenaf …<br />
- In de meeste kamers dient op zijn minst één partij dit te vragen. In sommige kamers<br />
wordt tot instaatstelling overgegaan wanneer niemand verschijnt. In sommige<br />
gevallen wordt er gewacht op mogelijke opmerkingen van de tegenpartij, in andere<br />
niet en komt zelfs zeer snel een beschikking tot stand.<br />
<strong>De</strong> overgrote meerderheid is van oordeel dat de interpretatie uniform is en de<br />
toepassing dus niet verschilt van kamer tot kamer. Dit werd bereikt door:<br />
- Overleg + de vaststellingen op de diverse kamers gebeurt tijdelijk door de<br />
inleidingrechter.<br />
- Via voorbereidende vergaderingen een consensus te bereiken omtrent de toepassing<br />
ervan. <strong>De</strong> wet wordt zoveel mogelijk gevolgd.<br />
- Afspraak te maken onder rechters en modelformulieren op te maken (zie bijlage).<br />
<strong>De</strong>ze gegevens worden wekelijks aangepast en een de balie/partijen meegedeeld.<br />
- Voorafgaandelijk per sectie een overleg/werkvergadering te houden + er liggen ter<br />
griffie 3 soorten formulieren klaar om efficiënt te kunnen werken: 1) wanneer partijen<br />
Vraag 2 Pagina 2 van 11
onderling ter zitting conclusietermijnen afspreken (art. 747§1, 1ste lid, Ger. W.) met<br />
verzoek tot rechtsdagbepaling, 2) wanneer partijen onderling binnen de maand na de<br />
inleidingszitting conclusietermijnen afspreken (art. 747§2 Ger. W.) met verzoek tot<br />
rechtsdagbepaling, 3) bepaling door de rechter van de conclusietermijnen (art.<br />
747§2, 3de lid, Ger. W.) met rechtsdagbepaling.<br />
- Het gemeenschappelijk uitwerken van modelbeschikkingen en van nota’s voor<br />
akkoord. Die nota werd door de balie goedgekeurd en wordt door de balie ook<br />
gebruikt. <strong>De</strong> magistraten die zich met de burgerlijke kamers bezighouden voeren<br />
hetzelfde beleid voor de ambtshalve instaatstelling bij stilzwijgen van een partij of<br />
van alle partijen. <strong>De</strong> af en toe voorkomende uiteenlopende interpretatie tussen de<br />
verschillende kamers, bij voorbeeld over de beoordeling van de omstandigheden die<br />
uitstel op vaste datum mogelijk maken, wegen niet erg zwaar door.<br />
- Overleg balie – magistratuur.<br />
<strong>RECHTBANKEN</strong> <strong>VAN</strong> KOOPHANDEL<br />
Wijze waarop de bepalingen in de verschillende jurisdicties worden toegepast:<br />
- “Soepeler”, indien een partij (of de partijen) bij de inleiding van de zaak een uitstel<br />
vraagt, staan wij dat toe, en indien niemand verschijnt, verzenden wij de zaak naar<br />
de rol (voor de zaken in “beknopte debatten”) zonder de zaak systematisch hangend<br />
te houden in afwachting van het opstellen van een dwingende kalender.<br />
- Geen weet van verschillen, toepassen wet zoals het vermoedelijk hoort behalve op de<br />
inleiding als bv. niemand verschijnt en er is een brief dat alles geregeld is, wordt de<br />
zaak natuurlijk niet meer vastgesteld met termijnen (rol B1) maar gaat ze naar de rol<br />
A (rol dodo) wat me logisch lijkt. Het heeft geen zin onnodige beschikkingen te<br />
maken.<br />
- Minnelijke instaatstelling: partijen vullen op formulier, aangemaakt door de griffie, de<br />
overeengekomen conclusietermijnen in. <strong>De</strong>ze worden geacteerd op het zittingsblad en<br />
bekrachtigd door de rechter. Dit kan zowel op de inleidende zitting als op een zitting,<br />
waarop de zaak, in gezamenlijk akkoord van alle partijen, werd verdaagd. Na de<br />
zitting wordt onmiddellijk een beschikking gemaakt waarin de rechtsdag wordt<br />
bepaald; deze rechtsdag wordt in toepassing van artikel 747 § 2, lid 4 Ger. W. ter<br />
kennis gebracht van de partijen en hun raadslieden bij gewone brief.<br />
Rechterlijke instaatstelling: wanneer niet alle partijen aanwezig zijn, wordt de zaak<br />
ambtshalve door de rechter naar de bijzondere rol van instaatstelling verwezen. <strong>De</strong><br />
griffie verwittigt de raadslieden van partijen hiervan bij gewone brief. Daarna hebben<br />
partijen een maand om opmerkingen te formuleren. Na het verstrijken ervan wordt<br />
binnen de twee weken door de rechter een rechtsdag bepaald in toepassing van<br />
artikel 747 § 2, lid 5 Ger. W.<br />
Wanneer een zaak naar de rol werd verwezen, op gezamenlijk verzoek van alle<br />
partijen, kunnen de partijen vrij en onderling hun conclusietermijnen zelf regelen;<br />
wanneer er dient gepleit te worden kan een rechtsdag aangevraagd worden in<br />
toepassing van art. 747 § 2, lid 5 Ger. W. of art. 750 Ger. W.<br />
<strong>De</strong> laatste weken wordt door de Voorzitter afgeweken van het principe van de<br />
rechterlijke instaatstelling: wanneer geen der partijen ter (inleidende) zitting<br />
verschijnt, wordt de zaak ambtshalve naar de bijzondere rol verwezen.<br />
- Gezien de specifieke situatie (één inleidingskamer en vijf pleitkamers) is het zo dat de<br />
beschikkingen worden verleend door de pleitkamers, naar dewelke de zaken<br />
verwezen worden. In de kennisgeving van de verdaging aan de partijen/raadslieden<br />
is wél vermeld dat ze niet (meer) aanwezig moeten zijn wanneer hun standpunt<br />
omtrent de instaatstelling schriftelijk voorhanden is.<br />
Vraag 2 Pagina 3 van 11
- In de praktijk maken we een onderscheid tussen vijf scenario’s: 1) Beide partijen zijn<br />
het erover eens dat de zaak naar de rol moet worden verzonden: de griffier noteert<br />
dit akkoord in het p.v. van terechtzitting. 2) Beide partijen hebben een akkoord over<br />
de conclusietermijnen: de rechter laat beide partijen een formulier voor minnelijke<br />
vaststelling conclusietermijnen invullen dat in de zittingszaal ter beschikking ligt. Een<br />
pleitdatum wordt mondeling meegedeeld. Na de zitting verleent de rechtbank een<br />
beschikking die wordt vermeld in het proces-verbaal van terechtzitting. <strong>De</strong><br />
beschikking wordt met gewone brieven ter kennis gebracht aan partijen en hun<br />
raadslieden. 3) Partijen zijn het niet eens over de wederzijds voorgestelde termijnen<br />
of één van de partijen wenst dat de zaak naar de rol gaat en de andere partij wenst<br />
termijnen: a)de griffier noteert deze vaststellingen in het p.v. van terechtzitting, b)<br />
de zaak wordt op zes weken gesteld voor beschikking, c) nadat eventuele<br />
opmerkingen door partijen ter griffie worden neergelegd, d) verleent de rechtbank op<br />
de gestelde datum beschikking waarbij de pleitdatum uiterlijk drie maanden na de<br />
laatste conclusietermijn wordt vastgesteld, e) de beschikking wordt op dezelfde wijze<br />
als bij 2) ter kennis gebracht van partijen en hun raadslieden. 4) Voor de zaken die<br />
op de rol staan wordt een verzoekschrift neergelegd: dit verzoek (in de praktijk vaak<br />
een gewone brief) wordt bij gerechtsbrief ter kennis gebracht aan de andere<br />
partij(en) en bij gewone brief aan de advocaten. Tegenpartij heeft een maand tijd om<br />
opmerkingen te formuleren. Zes weken na verzending verzoekschrift verleent de<br />
Voorzitter van de rechtbank beschikking. <strong>De</strong> pleitdatum wordt vastgesteld uiterlijk<br />
drie maanden na de laatst neer te leggen conclusie. <strong>De</strong> beschikking wordt op dezelfde<br />
wijze als in 2) ter kennis gebracht aan partijen en raadslieden.<br />
- <strong>De</strong> rechtbank aanvaardt dat de instaatstelling kan bevolen worden door de<br />
beschikking van instaatstelling gewezen door de kamervoorzitter alleen, alhoewel dit<br />
in strijd is met de letter van de Wet. Indien geen van de partijen enige opmerking<br />
maakt over de instaatstelling binnen de maand na de inleiding noch in de inleidende<br />
akte noch later, wordt er geen instaatstelling bevolen. Zijn de termijnen<br />
overeengekomen tussen partijen bindend voor de rechtbank? <strong>De</strong> termijnen<br />
voorgesteld door partijen worden in principe gevolgd maar worden soms aangepast<br />
rekening houdend met bijvoorbeeld het feit dat de eerste termijn verstrijkt voor de<br />
uitspraak van de beschikking, vakantieperiodes (eindejaarsfeesten – gerechtelijk<br />
verlof enz.).<br />
Slechts één rechtbank ziet een verschillende toepassing van kamer tot kamer:<br />
evident dat de Wet aanleiding geeft tot verschillen in de respectievelijke inleidings- en<br />
pleitkamers (bv. kamers van Kortgeding, Vordering tot Staking, Bevoegdheid voorzitter).<br />
<strong>De</strong>ze kunnen niet dezelfde bepalingen hanteren daar de noden anders zijn dan de<br />
inleidingskamers van de zaken ten gronde. Men mag niet uit het oog verliezen dat in<br />
Kortgedingprocedures en zoals in Kortgeding altijd de factor hoogdringendheid aanwezig<br />
is.<br />
Alle andere rechtbanken zijn van oordeel dat de interpretatie uniform is en de<br />
toepassing niet verschilt van kamer tot kamer. Opgegeven redenen hiervoor zijn:<br />
- Een speciale vergadering over de toepassing van de bepalingen van de nieuwe wet en<br />
uitwerken van de gemeenschappelijke praktijken.<br />
- <strong>De</strong> zaken worden verdeeld door de voorzitter zodat de instaatstelling steeds op<br />
dezelfde wijze gebeurt. Verder is er overleg tussen de rechters en de hoofdgriffier<br />
met als doel de wet op dezelfde manier toe te passen in alle kamers.<br />
- <strong>De</strong> rechtbank heeft erover gewaakt dat de nieuwe bepalingen op uniforme en<br />
homogene wijze worden toegepast in de verschillende kamers.<br />
- Principieel wordt, met uitzondering van de zitting (zoals) in kort geding, de<br />
procedurekalender bepaald door de inleidingskamer.<br />
Vraag 2 Pagina 4 van 11
PARKETTEN <strong>EERSTE</strong> <strong>AANLEG</strong><br />
Een aantal parketten meent dat deze vraag niet op hen van toepassing is.<br />
Een parket meent dat het niet mogelijk is die vraag te beantwoorden indien niet wordt<br />
gepreciseerd om welke interpretaties het gaat.<br />
Een parket stelt dat er van de ene tot de andere kamer sommige verschillen worden<br />
gesignaleerd, die evenwel niet belangrijk zijn.<br />
ARBEIDS<strong>RECHTBANKEN</strong><br />
Wijze waarop de bepalingen in de verschillende jurisdicties worden toegepast:<br />
- Tot vandaag werd slechts een rechterlijke kalender gevraagd ; de advocaten geven<br />
de voorkeur aan de consensus.<br />
- <strong>De</strong> toepassing van artikel 750 Ger. W. werd versoepeld na bespreking in de<br />
commissie Balie. Er werd overeengekomen dat een verzoek tot rechtsdagbepaling op<br />
grond van artikel 750 zonder gelijktijdig of voorafgaandelijk neerleggen van<br />
conclusies, kan worden aanvaard indien de partijen of hun advocaten een geschrift,<br />
een brief of een fax neerleggen waarin wordt gepreciseerd a) dat zij geen conclusies<br />
willen nemen, b) de reden waarom zij geen conclusies nemen (zaak zonder voorwerp<br />
geworden, louter bekrachtigen, geen betwisting, instemming met het verzoek tot<br />
deskundigenonderzoek,…) c) de pleitduur. Die vaststelling zal op die manier<br />
beantwoorden aan de doelstelling die de wetgever ervoor in gedachten had. Er wordt<br />
overigens geen pleittijd verloren en de magistraat kan het dossier met kennis van<br />
zaken doeltreffend voorbereiden.<br />
- Verzending naar de B.R. enkel indien alle partijen akkoord zijn; zoniet behandeling of<br />
uitstel op vaste datum om de intenties van de partijen te kennen of minnelijk of<br />
gerechtelijk in staat stelling. Ambtshalve weglating van de B.R. is mogelijk indien ter<br />
zitting geen enkele partij verschijnt. Indien de partijen blijk geven van totale<br />
desinteresse is het niet aan de rechter de zaak te fixeren (misschien tegen de wil van<br />
de partijen in, bv. als enkel gedagvaard werd om de verjaring te stuiten en er<br />
ondertussen onderhandeld wordt).<br />
- Werkwijze: ofwel 1) partijen gaan akkoord om conclusietermijnen te regelen (art.<br />
747§1 Ger.W.). Dan kan de rechter dit enkel bekrachtigen, ook als partijen termijnen<br />
voorstellen van 3 of 4 maanden. <strong>De</strong> rechtsdag wordt bepaald. Er is evenwel geen<br />
garantie dat op die datum kan worden gepleit. 2) Zaak wordt verdaagd op verzoek<br />
van beide partijen. 3) Beide partijen vragen verzending naar de rol. 4) Men vordert<br />
vonnis bij verstek. 5) In alle overige gevallen wordt de zaak aangehouden om uiterlijk<br />
binnen de 6 weken een beschikking te vellen met conclusietermijnen en pleitdatum.<br />
- Bij minnelijke instaatstelling worden de voorgestelde termijnen van partijen<br />
gerespecteerd en bij rechterlijke kalenderregeling wordt een uniform systeem<br />
gehanteerd, afhankelijk van de aard van de zaak (bv. ingewikkeld karakter).<br />
Algemeen probleem bij elke kalenderregeling: soms is conclusietermijn verstreken<br />
voor de verwerende partij vooraleer de eisende partij haar stukken heeft<br />
meegedeeld. Er zou, voorafgaandelijk de bepaling van conclusietermijnen, ook een<br />
termijn dienen bepaald te worden voor de mededeling van de stukken (doch is niet<br />
echt afdwingbaar).<br />
- Het dossier kan 4 richtingen uitgaan: 1) pleiten, 2) tegensprekelijk uitstel op vaste<br />
datum (hetgeen impliceert dat wordt afgeweken van de rechterlijke instaatstelling en<br />
dat er geen minnelijke instaatstelling is), 3) verzending naar de rol (hetgeen<br />
Vraag 2 Pagina 5 van 11
impliceert dat wordt afgeweken van de rechterlijke instaatstelling en dat er geen<br />
minnelijke instaatstelling is) en 4) wachten op een beschikking over de minnelijke<br />
instaatstelling (747 § 1) of over de rechterlijke instaatstelling (747 § 2) en dit binnen<br />
de wettelijke termijn, tenzij er door de partijen andere opmerkingen werden<br />
geformuleerd binnen de termijn van een maand in het kader van de rechterlijke<br />
instaatstelling. Het grote probleem bestaat hierin, dat de nieuwe tekst het uitstel<br />
wegens verstek van een van de partijen met verzending van een 803 Ger. W. heeft<br />
geschrapt. In de materies sociale zekerheid en vooral sociale bijstand zou dat de<br />
rechtbank de gelegenheid bieden “controle te houden” en de eenvoudige zaken die<br />
om een of andere reden op de inleidingszitting niet konden worden gepleit, snel te<br />
behandelen. <strong>De</strong> rechtbank probeert evenwel de praktijken van de verschillende<br />
kamers eenvormig te maken, waarbij soms “gerechtelijke kunstgrepen” worden<br />
uitgehaald.<br />
- Werkwijze op de inleidingszitting: 1) Bekrachtiging akkoord conclusietermijnen op de<br />
zitting: partijen worden aangemoedigd gezamenlijk conclusietermijnen af te spreken<br />
in toepassing van art. 747§1 Ger. W. <strong>De</strong> zittingsgriffier heeft de modelformulieren bij<br />
die nog kunnen ingevuld worden ter zitting. Hier wordt steeds meer gebruik van<br />
gemaakt. 2) Alle partijen vragen rolverzending: de zaak wordt naar de rol verzonden.<br />
3) Er is geen zekerheid dat alle partijen akkoord zijn met rolverzending: de zaak<br />
wordt uitgesteld naar de eerstvolgende nuttige zitting op één maand, waarna uiterlijk<br />
14 dagen nadien een beschikking instaatstelling tussenkomt. Elke partij ontvangt na<br />
de inleidingszitting een schrijven met verzoek de conclusietermijnen en pleitduur te<br />
laten kennen, met mededeling dat er hoe dan ook (dus ook bij stilzwijgen) een<br />
beschikking instaatstelling tussenkomt. 4) In de zaken met partijen in persoon<br />
worden de zaken zo mogelijk op de inleidende zitting behandeld of op korte termijn<br />
uitgesteld.<br />
- Werkwijze: 1) <strong>De</strong> partijen zijn afwezig, niemand doet een verzoek => verzending<br />
naar de rol. 2) een van de partijen is aanwezig : zij kan ofwel een verstekvonnis<br />
verkrijgen, ofwel een uitstel op een nabijgelegen vaste datum en de toepassing<br />
vragen van artikel 803 Ger. W. (indien de zaak op die terechtzitting niet wordt gepleit<br />
kan een consensuele instaatstelling gebeuren op verzoek van de partijen, of een<br />
rechterlijke instaatstelling op verzoek van een partij), ofwel een verzending van de<br />
zaak naar de rol, en in dat geval kunnen de partijen ofwel rechtsdagbepaling op<br />
grond van artikel 750 Ger. W. verkrijgen, ofwel overeenkomen over een consensuele,<br />
in een beschikking vastgestelde instaatstelling of, op eenvoudig schriftelijk verzoek<br />
van een partij, een rechterlijke instaatstelling zien gebeuren overeenkomstig het 1 e<br />
tot het 4e lid van §2 van artikel 747 van hetzelfde wetboek. 3) <strong>De</strong> partijen zijn<br />
aanwezig : zij kunnen in beknopte debatten pleiten of, indien de rol van de<br />
terechtzitting het toelaat, de zaak de dag zelf pleiten (zo’n 15 tot 20 minuten voor de<br />
beide partijen). Zij kunnen een beschikking van consensuele instaatstelling verkrijgen<br />
of een rechterlijke instaatstelling. Zij kunnen een uitstel op een nabijgelegen vaste<br />
datum verkrijgen (op 1 of op 2 maanden) indien zij van oordeel zijn dat zij de zaak in<br />
staat kunnen stellen en een korte pleitduur nodig hebben (15 tot 20 minuten voor de<br />
twee partijen). Zij kunnen in onderling akkoord de verzending van de zaak naar de<br />
rol vragen.<br />
Het systeem werd aangenomen na overleg met de advocaten en de<br />
“vertegenwoordigers van de partijen” (zoals de syndicaal afgevaardigden). Na iets<br />
meer dan drie maanden toepassing, geeft die praktijk voldoening aan de balie, aan de<br />
vertegenwoordigers van de partijen en lijkt hij ook voldoening te geven aan de<br />
rechtzoekenden die in persoon verschijnen zonder te worden bijgestaan (indien het<br />
gevolg dat de rechtbank op de terechtzitting aan de procedure zal geven duidelijk<br />
wordt toegelicht en ook de griffie hulp verleent in de vorm van de nodige inlichtingen<br />
aan de rechtzoekenden, die zelf waken over hun belangen).<br />
Slechts één arbeidsrechtbank stelt dat de bepalingen van de nieuwe wet niet uniform<br />
worden toegepast. Zij hanteert bewust 2 verschillende wijzen:<br />
Vraag 2 Pagina 6 van 11
1) In de zaken m.b.t. de arbeidsovereenkomsten strikte toepassing van de wet: alléén<br />
verwijzing naar de rol of uitstel bij akkoord van beide partijen.<br />
2) In de zaken m.b.t. de sociale zekerheid soepelere toepassing om geen nodeloze<br />
achterstand op te bouwen door conclusietermijnen en pleitdata vast te leggen indien er<br />
voor geen van beide partijen een belang toe bestaat (vb. zaken m.b.t. bijdragen inzake<br />
sociale zekerheid worden voornamelijk ingeleid om verjaringen te stuiten terwijl er<br />
weinig echte betwistingen bestaan over de verschuldigdheid van de bedragen. Vaak zijn<br />
de verweerders ook al aan het afbetalen volgens een overeengekomen afbetalingsplan.)<br />
Als de verweerder in zulke zaak verstek laat gaan en dus niet uitdrukkelijk zijn akkoord<br />
betuigt met de door eiser gevorderde verwijzing naar de rol, zullen we de stilzwijgende<br />
toestemming van de verweerder met de verwijzing naar de rol vermoeden en dus toch<br />
naar de rol verwijzen. Zoniet lopen we het risico dat de pleitzittingen allemaal volgezet<br />
worden met niet te pleiten zaken, zodat de reëel betwiste zaken niet meer binnen een<br />
redelijke termijn kunnen worden behandeld.<br />
<strong>De</strong> overgrote meerderheid spreekt van een uniforme interpretatie, de toepassing<br />
verschilt niet van kamer tot kamer. Om verschillende interpretaties te vermijden<br />
werd meestal een nota opgesteld met een éénvormige regeling en duidelijke richtlijnen.<br />
<strong>De</strong>ze kwam over het algemeen tot stand in overleg en werd overgemaakt aan en<br />
besproken met de magistraten en de griffiers. In sommige gevallen werd tevens een nota<br />
overgemaakt aan de stafhouder voor verspreiding onder de advocaten.<br />
ARBEIDSAUDITORATEN<br />
Wijze waarop de bepalingen in de verschillende jurisdicties worden toegepast:<br />
- Er wordt op de inleidingzitting vastgesteld of partijen de zaak willen behandelen.<br />
Indien beide partijen akkoord zijn met verzending naar de rol, gaat de zaak naar de<br />
rol. Indien één van de partijen niet akkoord is of niet verschijnt, zal de rechter binnen<br />
de zes weken een beschikking maken met vermelding van conclusietermijnen. Indien<br />
beide partijen akkoord zijn over conclusietermijnen, zal dit bevestigd worden in een<br />
beschikking. Meestal vragen partijen wel eerst wat de zittingsdatum is en passen hun<br />
conclusietermijnen daaraan aan.<br />
- Toepassing nieuwe wet m.o.o. de doelstelling ervan, nl. een versnelling van de<br />
procedure en ingrijpen van de rechtbank in het procesverloop. Dus wordt, zoals in het<br />
verleden, in heel wat zaken (vnml. eenvoudige sociale zekerheidsgeschillen) de zaak<br />
op de inleidende zitting weerhouden of wordt een kort uitstel verleend (op vaste<br />
datum) om tot regeling te komen of om bepaalde zaken te verifiëren (bv. een<br />
betaling). Dit kan ook gebeuren op vraag van de eisende partij en bij verstek van de<br />
verwerende partij (bv. invorderingen van de RSZ). Indien er op de inleidende zitting<br />
een akkoord is tussen de partijen omtrent de conclusietermijnen wordt de zaak op 14<br />
dagen gezet (in dezelfde kamer) voor beschikking, waarbij de voorgestelde<br />
conclusietermijnen worden bekrachtigd en een rechtsdag wordt bepaald. Als er geen<br />
akkoord is tussen partijen omtrent de conclusietermijnen wordt de zaak gesteld op 6<br />
weken om, na eventuele opmerkingen van partijen binnen de maand, de<br />
conclusietermijnen en de rechtsdag te bepalen.<br />
- Volgende regels worden toegepast: a) maximale soepelheid in het bekrachtigen van<br />
alle schriftelijke (fax, mail incl.) akkoorden tussen partijen; b) uitsluitend mét<br />
uitdrukkelijk akkoord van partijen zaken naar de rol verwijzen; c) ingeval er géén<br />
akkoord is, noch voor instaatstelling, noch voor rol, gaat de zaak voorlopig naar de<br />
rol en volgt na een termijn van één maand een ambtshalve agenda tot instaatstelling<br />
(al dan niet voorafgegaan door een contact met partijen); d) elk verzoek tot<br />
instaatstelling geeft aanleiding tot een beschikking 747 §2.<br />
Vraag 2 Pagina 7 van 11
- Conform de wet wordt door de advocaten ter zitting een kalender neergelegd en door<br />
de rechter onmiddellijk een pleitdatum meegedeeld, daarna schriftelijk bevestigd door<br />
een beschikking. Als een of meerdere partijen niet verschijnen wordt de kalender<br />
door de rechter opgesteld en aan partijen meegedeeld.<br />
- Wanneer niet vaststaat dat er een onderlinge overeenstemming is tussen partijen<br />
omtrent de rolverzending of wanneer er geen verzoek is tot vaststelling<br />
overeenkomstig art 747 §1, Ger.W., wordt de zaak naar de eerstvolgende maand<br />
uitgesteld m.o.o. instaatstelling. Op die zitting wordt dan enkel de instaatstelling door<br />
de voorzitter gecontroleerd en de neerlegging van het verzoek tot instaatstelling<br />
en/of de mondelinge toelichtingen worden genoteerd op het zittingsblad. <strong>De</strong> zaak<br />
wordt alsdan naar de rol verwezen m.o.o. een beschikking inzake instaatstelling door<br />
de voorzitter uiterlijk na twee weken. Dit is een zeer omslachtige procedure, die veel<br />
tijd in beslag neemt.<br />
Slechts één auditoraat stelt dat er verschillende interpretaties zijn en de toepassing<br />
verschilt van kamer tot kamer: bij dergelijke open wetgevingen en samenraapsels<br />
van vage bepalingen met gebrek aan coördinatie met de overblijvende artikelen van het<br />
Ger. W. is een wildgroei aan interpretaties onvermijdelijk, zelfs voor verschillende<br />
kamers van eenzelfde rechtbank, zeker wanneer deze zeer uiteenlopende materies<br />
behandelt.<br />
Alle anderen spreken van een uniforme interpretatie, de toepassing verschilt<br />
m.a.w. niet van kamer tot kamer. <strong>De</strong> opgegeven redenen hiervoor zijn:<br />
- Overleg(vergaderingen) om de nieuwe regeling zo uniform mogelijk toe te passen.<br />
- Werkwijze vastgelegd in een gezamenlijke nota van de voorzitter en de hoofdgriffier.<br />
- Centrale regeling van de in staatstelling (door de griffier van de rollen onder toezicht<br />
van de voorzitter) voor alle kamers, dus geen verschillen tussen de kamers.<br />
- Geopteerd om de wetsbepalingen zo strikt mogelijk toe te passen. <strong>De</strong> voorzitter<br />
waakt erover dat alle kamers dezelfde toepassing en interpretatie aan de wet geven.<br />
HOVEN <strong>VAN</strong> BEROEP<br />
Wijze waarop de bepalingen in de verschillende jurisdicties worden toegepast:<br />
- <strong>De</strong> beschikking van instaatstelling wordt in het p-v van de zitting opgenomen. Dit is<br />
tijdbesparend voor de griffie. Enkel bij een verzoek op grond van art. 747, § 2, al. 5<br />
Ger.W., wanneer de zaak bij de inleiding naar de bijzondere rol werd verwezen of<br />
verdaagd, wordt nog een afzonderlijke beschikking gemaakt.<br />
- <strong>De</strong> bepalingen worden conform de wet toegepast (1.) behalve wat de onmiddellijke<br />
vaststelling voor pleidooien betreft (2.):<br />
1. Rolverzendingen en uitstellen worden slechts toegestaan bij uitdrukkelijk<br />
gezamenlijk verzoek, d.w.z. géén vermoeden van akkoord met een rolverzending<br />
bij stilzwijgen van een of alle partijen of advocaten. Indien niet alle partijen<br />
aanwezig zijn of gereageerd hebben derwijze dat onmiddellijk een<br />
kalenderregeling kan vastgesteld worden, wordt een stand-still van vier à vijf<br />
weken in acht genomen om partijen toe te laten alsnog opmerkingen te laten<br />
geworden. N.B. partijen (de “afwezigen” worden hier niet van verwittigd). Dit<br />
levert met name een probleem op wanneer een verkorting van de termijn voor<br />
opmerkingen gepast lijkt wegens het dringend karakter: de wet voorziet niets in<br />
dit opzicht.<br />
2. Omdat “de vroegste rechtsdag waarop een pleitdag zou kunnen worden bepaald”<br />
(art. 747, §1, lid 2 Ger.W.) of “de datum van de pleitzitting… uiterlijk drie<br />
maanden na de overlegging van de laatste conclusies” (art. 747, §2, lid 3 Ger.W.)<br />
Vraag 2 Pagina 8 van 11
wegens de bestaande en met zes maanden aangegroeide achterstand zodanig ver<br />
in de toekomst ligt, is het ondoenbaar en ondenkbaar onmiddellijk, bij de inleiding<br />
of zes weken nadien vaste pleitdata te voorzien, vaak meer dan twee jaar in de<br />
toekomst (wat ook zou inhouden dat alle vorige zittingen over een periode van<br />
meer dan twee jaar zouden volgeboekt staan, met alle organisatorische gevolgen<br />
van dien).<br />
Wij hebben de nadelen van dit onmogelijke systeem zo goed mogelijk trachten op<br />
te vangen, met respect voor de geest van de wet, door het einde van de<br />
conclusietermijnen inderdaad ongeveer drie maanden vóór de eerste mogelijke<br />
pleitdatum te voorzien en door tussen het einde van de conclusiekalender en de<br />
eigenlijke pleitdatum, drie maanden later, nog een “verificatiezitting” in te lassen,<br />
zeer kort volgend op de laatste conclusietermijn (ongeveer twee weken later). Het<br />
is de bedoeling dat op die verificatiezitting een vijf- à tiental minuten per zaak<br />
besteed worden aan het nazicht van de zaak om op dat ogenblik o.a. de schifting<br />
te maken tussen die zaken die echt in staat en nog actueel zijn (met, bijkomend,<br />
het nazicht i.v.m. het neerleggen van de stukken en het bepalen van de werkelijk<br />
benodigde pleittijd) enerzijds en anderzijds de zaken die toch niet in staat geraakt<br />
zijn of waarin zich andere problemen voordoen die een echte pleitvaststelling in<br />
de weg staan. Op die manier hopen wij de zaken te kunnen uitfilteren die, zonder<br />
dit systeem, ongetwijfeld aanleiding zouden geven tot desorganisatie op de<br />
eigenlijke pleitzittingen (deels of volledig blanco zittingen, overboekingen). Zo<br />
moet men, bij voorbeeld, niet uit het oog verliezen dat een correcte toepassing<br />
van de nieuwe wet op de inleidingszitting, leidt tot een groot aantal vaststellingen<br />
om te pleiten, na proceskalender, waarin de rechter geen enkele aanduiding kreeg<br />
van partijen over de omvang van de zaak en van de pleidooien. In die<br />
omstandigheden kan de rechter op de inleidingszitting onmogelijk een concrete<br />
pleittijd uit zijn mouw schudden en zal zijn schatting steeds aleatoir zijn en<br />
meestal ofwel te hoog ofwel te laag liggen, wat aanleiding zal geven tot ofwel<br />
gedeeltelijk blanco zittingen, ofwel tot voortzettingen wegens onvoldoende<br />
ingeschatte pleittijd. Op de verificatiezitting, kort na het verstrijken van de<br />
conclusiekalender, kan hierover met partijen gedialogeerd worden en kan de<br />
rechter vervolgens de zaak een werkelijke fixatiedatum geven binnen de drie<br />
maanden die volgen, zodoende de geest van de wet respecterend.<br />
- Minnelijke akkoorden tot instaatstelling en verzoeken tot pleitdatumbepaling worden<br />
bekrachtigd. <strong>De</strong> rechterlijke instaatstellingen geschieden zoals voorgeschreven door<br />
de wet. Vanaf 1 september 2007 tot 30 november 2007 gebeurde dit door de kamer<br />
aan wie de zaak bij de inleiding werd toegewezen. Gezien vanaf 1 december 2007 alle<br />
kamers van het Hof inleidingskamers zijn geworden geschiedt de bekrachtiging van<br />
een minnelijk akkoord op de inleidingszitting. Uiteraard wordt de zaak verwezen naar<br />
de rol indien alle partijen hierom verzoeken.<br />
- «Vademecum». Op te merken valt dat zeer veel pleiters voorafgaandelijk onderling<br />
overeenkomen om al van bij de inleidingszitting een procedurekalender voor te<br />
stellen.<br />
- In sommige rechtbanken bestaat al in de praktijk in het geval niemand verschijnt dit<br />
ruim te interpreteren als een stilzwijgend verzoek tot verzending naar de bijzondere<br />
rol. Heel wat nutteloos werk wordt op die manier vermeden als men bedenkt dat de<br />
administratieve afhandeling van procedurekalenders in een grote of middelmatige<br />
rechtbanken met één inleidingkamer heel wat tijd in beslag neemt (toekenning,<br />
opstelling, ondertekening, repertoriëring, fotokopiëren en verzenden).<br />
Slechts één hof ziet licht verschillende interpretaties, de toepassing verschilt er een<br />
beetje van kamer tot kamer: elke magistraat stelt de beschikking op volgens zijn criteria,<br />
maar weinig verschillen binnen het rechtscollege, daarentegen is men zich ervan bewust<br />
dat de advocaten geconfronteerd worden met systemen die van rechtscollege tot<br />
rechtscollege verschillend zijn.<br />
Vraag 2 Pagina 9 van 11
Alle andere hoven zien een uniforme interpretatie, de toepassing verschilt niet van<br />
kamer tot kamer. Opgegeven redenen hiervoor zijn:<br />
- Een informatievergadering en daarna een evaluatievergadering leidde tot een nota<br />
met een aantal aanbevelingen.<br />
- <strong>De</strong> instaatstelling is gecentraliseerd in één enkele “centrale inleidings- en<br />
voortgangskamer” m.o.o. een eenduidige, duidelijke en kenbare toepassing.<br />
- <strong>De</strong> kamervoorzitters zijn bijeengekomen en hebben een gemeenschappelijke praktijk<br />
aangenomen. Dat “vademecum” werd aan de balie gestuurd.<br />
ARBEIDSHOVEN<br />
Wijze waarop de bepalingen in de verschillende jurisdicties worden toegepast:<br />
- <strong>De</strong> werkwijze die het hof volgt stemt overeen met wat de wet bepaalt.<br />
- Art. 747 §1 Ger. W. voorziet in de bekrachtiging van het akkoord van partijen tot<br />
regeling van conclusietermijnen en bepaling van de rechtsdag op de inleidende<br />
zitting. Dit gebeurt in de praktijk in een aantal kamers d.m.v. een beschikking die<br />
gegeven wordt op het zittingsblad. In de meeste kamers gebeurt dit echter met een<br />
beschikking van de voorzitter van de kamer waaraan de zaak wordt toebedeeld, dit<br />
uiterlijk binnen de acht dagen na de inleidende zitting.<br />
Artikel 747 §2 Ger. W. voorziet:<br />
a) Gerechtelijke instaatstelling: uiterlijk zes weken na de inleidende zitting (rekening<br />
houdend met de opmerkingen van partijen). <strong>De</strong> werkwijze is eensluidend: de<br />
voorzitter van de kamer waaraan de zaak is toegewezen, geeft, tussen de maand en<br />
zes weken na de inleiding, een beschikking met bepaling van conclusietermijnen en<br />
vaststelling van de rechtsdag, zonder dat de zaak op zitting komt. Wel wordt naar die<br />
beschikking verwezen in het P.V. van terechtzittingen.<br />
b) Verwijzing naar de rol: in onderlinge overeenstemming en op verzoek van partijen.<br />
Dit verzoek kan uitdrukkelijk geformuleerd worden. In dat geval verwijst de voorzitter<br />
van de kamer waaraan de zaak is toegewezen deze zaak naar de rol met een<br />
beschikking. Binnen het hof is er eensgezindheid nopens de stelling dat het akkoord<br />
van de partijen ook stilzwijgend kan zijn en kan blijken uit overeenstemmende<br />
elementen (aanwezigheid van een brief in het dossier van een van de partijen of van<br />
haar raadsman, waarin wordt aangekondigd dat de verwijzing naar de rol zal worden<br />
gevraagd – ontbreken van reactie van de andere partijen – niet verschijning ter<br />
terechtzitting). <strong>De</strong>ze zienswijze vermijdt nutteloze beschikkingen nopens<br />
conclusietermijnen en instaatstelling in zaken die de plaats innemen van zaken<br />
waarin de partijen effectief kunnen en wensen te pleiten en waarin achteraf – op<br />
vraag van de partijen – toch een wijzigende beschikking moet worden genomen.<br />
c) Bepaling rechtsdag na verzoekschrift art. 747 §2 Ger. W. <strong>De</strong> voorzitter van de<br />
kamer aan wie de zaak is toegewezen geeft een beschikking.<br />
- Praktisch gezien moet verzending naar de rol worden vermeden, behalve indien dat<br />
het gevolg is van het akkoord van de twee partijen. Men moet vermijden dat de<br />
wetgeving wordt omzeild door uitstel, gevolgd door een niet consensuele verzending<br />
naar de rol.<br />
Geen enkel arbeidshof is van oordeel dat de toepassing verschilt van kamer tot<br />
kamer.<br />
<strong>De</strong> meerderheid spreekt van een uniforme interpretatie, toepassing verschilt niet<br />
van kamer tot kamer. Want:<br />
- <strong>De</strong> eerste voorzitter heeft na een werkvergadering met de magistraten en griffiers<br />
een nota met daarin een praktische werkwijze opgesteld die door alle kamers van het<br />
arbeidshof wordt gevolgd.<br />
Vraag 2 Pagina 10 van 11
- <strong>De</strong> wet werd door de magistraten en de griffiers besproken om een werkwijze uit te<br />
werken die waarborgen biedt voor een eenvormige toepassing in de drie afdelingen<br />
en in de vijftien kamers van het hof. Het is de centraliserende rol van de griffie van<br />
de rollen, die onder het toezicht staat van een magistraat-coördinator die waakt over<br />
een eenvormige toepassing van de wetgeving.<br />
HOF <strong>VAN</strong> CASSATIE<br />
<strong>De</strong> procureur-generaal stelt dat deze vraag zijn parket niet betreft.<br />
Vraag 2 Pagina 11 van 11
3. Bij stilzwijgen van één partij of van alle partijen dient een gerechtelijke<br />
instaatstelling te gebeuren, met bepaling van een pleitzitting uiterlijk drie maanden na de<br />
laatste conclusietermijn. Is de vrees reëel dat er daardoor gedeeltelijk blanco<br />
pleitzittingen ontstaan, waardoor de gerechtelijke achterstand zou vergroten? Is het in de<br />
praktijk mogelijk dit op te vangen ? (art. 747, § 2, Ger. W.)<br />
<strong>RECHTBANKEN</strong> <strong>VAN</strong> <strong>EERSTE</strong> <strong>AANLEG</strong><br />
Een kleine minderheid stelt dat er geen vrees is voor gedeeltelijk blanco zittingen:<br />
- <strong>De</strong> kans lijkt quasi onbestaande. Iedere partij ontvangt een kopie van de beschikking<br />
dagstelling. Wanneer geen der partijen zich aan een instaatstelling wenst te houden<br />
zullen zij het niet zo ver laten komen en om verzending naar de rol verzoeken vóór<br />
de beschikking wordt verleend. In het andere geval zal iedereen gewoon de bevolen<br />
conclusietermijnen volgen. Bovendien lijkt het mij dat een partij niet het risico zal<br />
nemen dat op de pleitdatum een op tegenspraak gewezen vonnis tegen haar wordt<br />
verleend wanneer toch één der partijen op de zitting verschijnt.<br />
- Geen blanco zittingen omdat er steeds op elke zitting wordt gedagsteld. Er zijn dus op<br />
elke zitting zaken gefixeerd zowel na minnelijk verzoek als bij gerechtelijke bepaling.<br />
- Geen enkel gevaar. Hoewel de advocaten een vrij precieze pleitduur vragen, is het<br />
maar moeilijk om een rechtsdag binnen de drie maanden vast te leggen omdat de<br />
zittingen vol zitten. Er moet “in overtal” worden vastgesteld. Voorbeeld: een zitting<br />
duurt over het algemeen 180 minuten (maar vaak langer), een beschikking van<br />
“gedwongen” rechtsdagbepaling wegens stilzwijgen van de partijen moet een<br />
pleitduur vermelden: uiteindelijk zou men tot een situatie met overvolle zittingen<br />
komen : problemen inzake het beheer. Of dan zou het een “relaisdatum” zijn voor<br />
één minuut.<br />
<strong>De</strong> meerderheid stelt dat er wel vrees is voor gedeeltelijk blanco zittingen.<br />
- Voor zover de rechter verplicht wordt om systematisch een pleitzitting vast te stellen,<br />
zelfs indien de partijen niets vragen.. Om dat gevaar te beperken, hebben wij<br />
afgesproken om in dergelijke hypothesegevallen slechts een korte en forfaitaire duur<br />
voor te behouden voor de behandeling van die zaken. Maar de grote meerderheid van<br />
de rechters is voldoende gemotiveerd en verantwoordelijk om te onnodig tijdverlies te<br />
vermijden, en aangezien hun zittingen over het algemeen overbelast zijn gaat het in<br />
werkelijkheid om een zeer theoretische kans.<br />
- Ik zie niet in hoe dit binnen het huidige systeem zou kunnen worden opgevangen.<br />
- Door de instaatstelling te organiseren wanneer er niemand verschijnt, zullen een<br />
groot aantal zaken worden vastgesteld die nooit zullen worden behandeld. Men mag<br />
niet uit het oog verliezen dat in een groot aantal zaken, na de inleiding, geen<br />
vaststelling meer wordt aangevraagd., omdat de zaak bv. geregeld is, er een akkoord<br />
is, enz. Door deze zaken in staat te stellen creëert men fictieve vastgestelde zaken.<br />
Daarom gebeurt de toepassing van art. 747Ger. W., in de meeste gevallen, alleen op<br />
verzoek van minstens één partij.<br />
- Voor zover over het algemeen de nodige pleitduur niet gekend is, en zelfs indien de<br />
partijen echt de intentie hebben te pleiten. <strong>De</strong> ambtshalve kalender die “bij gebrek<br />
aan strijdende partijen” op de inleidingszitting wordt vastgesteld is conform het<br />
voorschrift van de wet maar geeft aanleiding tot controverse (zie daarover het<br />
colloquium dat plaatsvond in Luik). Wanneer de omstandigheden voor een<br />
ambtshalve instaatstelling verenigd zijn, stuurt de griffie de partijen (of advocaten)<br />
een briefe met het verzoek hun opmerkingen binnen de wettelijke termijn te doen<br />
gelden. <strong>De</strong> partijen hebben dan de gelegenheid om hun standpunt over de vraag of<br />
het opportuun is een pleitzitting vast te stellen, mee te delen. Indien de partijen het<br />
Vraag 3 Pagina 1 van 7
niet eens zijn (bij voorbeeld over het bestaan van een wettelijke grond tot schorsing<br />
van het burgerlijk proces, of over de vraag of het opportuun is het einde van een<br />
minnelijke onderzoeksmaatregel af te wachten…) moeten zij pleiten over het beperkte<br />
punt. Een oplossing in geval van volkomen stilzwijgen zou erin bestaan de<br />
conclusietermijnen te bepalen maar slechts een symbolische pleitduur te geven.<br />
Pleitduur zou pas worden toegekend indien een van de partijen er op dat ogenblik om<br />
verzoekt. <strong>De</strong> zaken waarin een partij (behalve de verstekgevallen) of alle partijen niet<br />
op de inleidingszitting verschijnen, vormen evenwel een minderheid (ongeveer 1 of 2<br />
dossiers op 20). <strong>De</strong> afwezigheid op de inleidingszitting is over het algemeen het geval<br />
voor advocaten die tot een externe balie behoren.<br />
- Door samenstelling van de zitting met zaken voor mondelinge en schriftelijke<br />
behandeling kan hieraan verholpen worden. Statistieken tonen dat ¼ van alle<br />
ingeleide burgerlijke rechtszaken na de inleidende dagvaarding gedurende drie jaar<br />
niet geactiveerd worden en vervolgens in aanmerking komen voor weglating van de<br />
rol (art. 730 Ger.W.). Wanneer in al deze zaken volgens de nieuwe wet een rechtsdag<br />
moet bepaald worden, is het risico zeer groot dat dit een maat voor niets is (nutteloos<br />
werk).<br />
- Opvangen door deze zaken vast te stellen zonder vermelding van pleitduur. Er wordt<br />
op toegezien dat ze over verschillende zittingen worden vastgesteld (dus geen zitting<br />
met alleen dergelijke zaken). Volledig blanco zittingen zullen er dus niet voorkomen.<br />
Wel mogelijk dat in deze zaken op de pleitzitting niemand verschijnt zodat de zaak<br />
toch naar de bijzondere rol dient verwezen.<br />
- Het lijkt moeilijk partijen uiteindelijk te verbieden (gemotiveerd) te doen wat de wet<br />
hen toelaat en men kan moeilijk "reservezaken" fixeren. Het is echter niet<br />
waarschijnlijk dat alle zaken zouden wegvallen, zodat het gevaar voor echte blanco<br />
zittingen toch miniem lijkt.<br />
- Openstaande pleitduur kan niet altijd ingevuld worden: advocatuur is niet altijd<br />
bereid (wanneer vaststelling wordt gevraagd in zaken die in staat zijn) om op korte<br />
termijn (lees binnen de drie weken) de zaak te komen pleiten.<br />
- In de beginperiode is dit inderdaad beperkt gebeurd, doch gezien de overbelaste<br />
zittingen is dit risico voor de toekomst praktisch onbestaande. Wel bestaat wellicht<br />
het risico dat in de toekomst geen pleitdatum zal kunnen verleend worden uiterlijk<br />
drie maanden na de laatste conclusietermijn omdat de zittingen reeds volzet zijn.<br />
Bijkomende zittingen inlassen ter oplossing van dit probleem is niet evident gezien<br />
het personeelskader niet werd aangepast.<br />
- Hangt af van de materie, vb. in de fiscale kamer is de vrees zeer reëel, soms ook<br />
niet. In het verleden werd ook al vastgesteld dat tal van doorhalingen volgden nadat<br />
het Hof van Cassatie uitspraak had gedaan over een probleem waarvoor men massaal<br />
naar de rechtbank was gestapt. Gesuggereerde oplossingen: toch in beraad nemen<br />
wanneer één partij heeft geconcludeerd en eventueel nieuwe termijnen toekennen<br />
indien geen van beiden concludeerde; duidelijke communicatie met de balie.<br />
Een aanzienlijk deel vindt het nog te vroeg om deze vraag te beantwoorden:<br />
- Dit zal verschillen van materie tot materie.<br />
- Twijfel omtrent de gevolgen van deze wetsbepaling. Gevoel dat er gedeeltelijk blanco<br />
pleitzittingen zullen ontstaan maar niet te staven. <strong>De</strong> praktijk zal dit moeten<br />
uitwijzen. Geen mogelijk om dit op te vangen, tenzij de bepaling in onbruik geraakt.<br />
- Er zal eerst een evaluatie moeten gemaakt worden van het aantal zaken dat niet<br />
behandeld wordt. Dit wordt opgevolgd en indien nodig kan men meer zaken<br />
vaststellen dan thans gedaan wordt.<br />
<strong>RECHTBANKEN</strong> <strong>VAN</strong> KOOPHANDEL<br />
Vraag 3 Pagina 2 van 7
Slechts één rechtbank ziet geen vrees voor gedeeltelijk blanco zittingen. Integendeel<br />
zelfs, er wordt gevreesd dat er op relatief korte termijn een gebrek aan pleitzittingen zal<br />
ontstaan.<br />
Alle andere rechtbanken zien wel een reële vrees voor gedeeltelijk blanco zittingen:<br />
- Al het mogelijke wordt gedaan om dit in de praktijk op te vangen en de zittingen<br />
met andere zaken op te vullen maar dit is niet altijd realiseerbaar. Soms verwittigen<br />
advocaten te laat om een zaak nog tijdig te kunnen oproepen. <strong>De</strong> vaststellingen op<br />
basis van art. 750Ger.W. zijn eerder de uitzondering geworden. Oplossing:<br />
art.747§2Ger.W. niet toepassen in zaken waar het niet aangewezen lijkt (zaken<br />
waarin niemand verschijnt en niemand conclusietermijnen vraagt, noch in de<br />
dagvaarding, noch in de verklaring van verschijning).<br />
- Ik weet niet hoe dat te verhelpen behalve indien de partijen vrij vroeg signaleren dat<br />
de zaak niet op de geplande datum kan worden gepleit. In dat geval zal het mogelijk<br />
zijn een ander dossier dat in staat is rechtsdag te geven (misschien in de gewezen<br />
beschikking vermelden dat bij “problemen” voor de geplande zitting, de partijen<br />
“verzocht wordt” de rechtbank op de hoogte te brengen…).<br />
- Oplossing: het systeem laten zoals het voor de wet was, maar wel de rechter de<br />
mogelijkheid geven om in iedere stand van het geding de partijen een<br />
conclusiekalender op te leggen. <strong>De</strong> rechter zou moeten beschouwd worden als een<br />
manager van zijn zitting en zou genoeg procedurele instrumenten ter beschikking<br />
moeten krijgen om zijn zitting optimaal mogelijk te managen. Andere oplossing: dat<br />
advocaten tijdig schrijven dat de zaak niet zal doorgaan, dan kan er eventueel nog<br />
een andere zaak in de plaats worden vastgesteld. Goede opvolging van de dienst van<br />
de rollen noodzakelijk.<br />
- Probleem stelt zich vooral bij de rechterlijke ambtshalve instaatstelling. Het is nog te<br />
vroeg om de impact ervan te meten. Om dat soort problemen te vermijden, zijn<br />
sommigen er voorstander van om, wanneer er termijnen werden bepaald, de zaak op<br />
relaisdatum voor één minuut vast te stellen en pas dan, na te hebben vastgesteld dat<br />
de zaak in staat is om te worden gepleit, een datum met pleitduur vast te stellen. Om<br />
die praktijk in te voeren is het nodig te werken met vrije uurroosters op korte<br />
termijn, wat zou mogelijk zijn in de rechtbanken van koophandel. Mochten er tijdens<br />
de pleitzittingen te veel zaken worden afgezegd, dan is het mogelijk dat wij die<br />
werkwijze overwegen.<br />
- Vooral bij ambtshalve rechtsdagbepaling zullen waarschijnlijk een aantal zaken op de<br />
gestelde rechtsdag niet gepleit worden, waardoor andere zaken, die wel kunnen<br />
gepleit worden, op een latere rechtsdag belanden. In de praktijk niet op te vangen.<br />
- Enkel rechterlijke kalenderregeling wanneer minstens één partij daarom verzoekt. Zie<br />
ook het antwoord van de Minister van Justitie (Commissie Justitie, Kamer, 13<br />
november 2007, vraag nr. 03 van volksvertegenwoordiger Sabien Lahaye-Battheu).<br />
Vrees dat ook een aantal zaken die in toepassing van het nieuwe art. 747 Ger.W.<br />
worden gefixeerd, uiteindelijk niet zullen doorgaan op de rechtsdag, meer bepaald<br />
degene waarbij van in het begin reeds een kalender wordt vastgelegd, zonder dat het<br />
duidelijk is welke de betwistingen zijn of waar ze naartoe gaan. Dit kan moeilijk<br />
opgevangen worden in de praktijk: alles hangt ervan af wanneer komt vast te staan<br />
dat een bepaalde zaak niet zal doorgaan... en of de rechtbank daarvan tijdig<br />
verwittigd wordt!<br />
- Inderdaad vrees dat door voorbarige/te voortvarende/te optimistische in<br />
staatstellingen zaken zullen wegvallen op de pleitdag wegens niet in staat. Niet<br />
gemakkelijk dit in de praktijk op te vangen. Te hopen is dat de advocaten dit na enig<br />
verloop van tijd gewaar zullen worden en zij zullen streven naar een realistische<br />
instaatstelling.<br />
- Evenwel is het moeilijk – want nog te vroeg – om de juiste impact te meten. <strong>De</strong><br />
rechtbank ziet geen remedie om de situatie te verhelpen.<br />
Vraag 3 Pagina 3 van 7
- Risico bij automatische gerechtelijke instaatstelling. Oplossing: indien niemand vraagt<br />
om conclusietermijnen (noch bij dagvaarding of brief van verschijning of ter zitting)<br />
en louter de tussenkomst wordt gemeld en/of verzending naar de rol wordt gevraagd,<br />
wordt de zaak naar de rol verzonden (dus geen gerechtelijke instaatstelling op de<br />
inleidingszitting).<br />
- Om dit te vermijden wordt bij stilzitten van alle partijen niet in staat gesteld. Toch is<br />
het inderdaad te verwachten dat er meer zaken niet in staat zullen zijn op de<br />
vastgestelde datum. Nu reeds wordt slechts ongeveer 70% (gemiddeld) van de<br />
pleitzaken behandeld om redenen eigen aan de partijen. Dit percentage zal oplopen.<br />
Daarom worden meer zaken gesteld zodat het aantal zaken in beraad (gemiddeld)<br />
onveranderd blijft.<br />
PARKETTEN <strong>EERSTE</strong> <strong>AANLEG</strong><br />
Geen parket stelt niet te vrezen voor gedeeltelijk blanco zittingen<br />
Een aantal stellen dat er wel een vrees is voor gedeeltelijk blanco zittingen.<br />
- Tal van zaken waarin een pleitdatum gepland is, worden uiteindelijk niet gepleit om<br />
verschillende redenen, bij voorbeeld omdat in het geschil een minnelijke regeling is<br />
gebeurd, of omdat een van de partijen afziet van het geding, of omdat een van de<br />
partijen overleden is, of omdat er een probleem is inzake ereloon van de raadsman,<br />
of omdat een partij een andere raadsman heeft genomen, of omdat een van de<br />
partijen in de loop van de procedure ontmoedigd is geraakt. Het valt in de praktijk<br />
vaak voor dat de rechtbanken als oplossing voor die situatie relaisdata voorzien.<br />
Blanco zittingen zijn er maar zelden in de zogenaamde mededeelbare burgerlijke<br />
zaken.<br />
- In theorie bestaat de kans, maar in de praktijk is het te vroeg om het vast te stellen<br />
na slechts 3 maanden toepassing van de wet, aangezien de conclusietermijnen (en<br />
termijnen voor nieuwe conclusies) langer zijn dan 3 maanden.<br />
ARBEIDS<strong>RECHTBANKEN</strong><br />
Een minderheid heeft geen vrees voor gedeeltelijk blanco zittingen:<br />
- Wel zullen er gefixeerde zaken niet doorgaan. Naast art. 747 § 2 Ger.W. bestaan er<br />
nog genoeg andere fixatieartikels om een zitting te “vullen”. <strong>De</strong> instaatstelling betreft<br />
vooral de materie van de arbeidsovereenkomsten, terwijl in sociale zekerheid de<br />
meeste zaken vlot gepleit worden op de inleiding of op vaste datum worden gesteld.<br />
- Nieuwe regeling zal niet meer of minder bijdragen tot blanco-zittingen dan andere<br />
manieren van in staat stellen omdat er geen middel bestaat om een zaak te<br />
vonnissen tegen de wil (in afwezigheid) van partijen. Het enige (al te drastisch)<br />
middel is de rechtbank de mogelijkheid te geven een uitspraak te doen zelfs bij<br />
afwezigheid van beide partijen.<br />
Ongeveer de helft vreest wel voor gedeeltelijk blanco zittingen. Dit kan mogelijk<br />
opgevangen worden door:<br />
- Contact met de stafhouders en de syndicaten om aan te dringen bij de pleiters om zo<br />
vlug mogelijk te laten weten wanneer een zaak niet zal worden gepleit, om de griffie<br />
toe te laten een andere zaak vast te stellen op de vrijgekomen plaats. <strong>De</strong> ervaring<br />
leert echter dat pleiters vaak pas op het laatste ogenblik of de zitting zelf dit laten<br />
weten. Enige andere praktische remedie: wet niet toepassen (niet onze bedoeling).<br />
Vraag 3 Pagina 4 van 7
- <strong>De</strong> griffiers en kamervoorzitters beschikken over een modelbrief om de partijen of de<br />
advocaten die niet zijn verschenen of die zich niet op de inleidingszitting hebben<br />
aangeboden, erop te wijzen dat het dossier hangend is voor rechterlijke<br />
instaatstelling, dat zij nog de mogelijkheid hebben in onderling akkoord de verwijzing<br />
naar de rol te vragen gedurende de termijn van een maand die bepaald is voor de<br />
opmerkingen, maar dat de rechtbank alleszins opmerkingen verwacht die het<br />
mogelijk maakt een aangepaste kalender te bepalen en realistische pleitduur.<br />
- Het ware verkieslijker geweest een systeem in te voeren waarbij, met het oog op<br />
verwijzing naar de rol, voor de volgende hypothesegevalllen, kon worden afgeleid dat<br />
er een stilzwijgend akkoord is: a) verschijning van een enkele partij die de verwijzing<br />
naar de rol vraagt, b) verstel van alle partijen.<br />
- Van maart tot mei 2008 zal er in de contractenkamers een terugloop zijn van zaken<br />
en vonnissen omdat - vermits partijen akkoord gaan over lange conclusietermijnen en<br />
de rechter die enkel kan bekrachtigen met bepaling van een rechtsdag erna – wij<br />
zelden in die kamers een gezamenlijke vraag voor vaststelling krijgen van partijen<br />
om zo op korte termijn nog een zaak te fixeren. Bijkomend is er geen garantie dat de<br />
zaken effectief in beraad zullen worden genomen gezien het nog altijd mogelijk is dat<br />
partijen onderling een regeling treffen zonder dit vooraf te melden aan de griffie.<br />
Gezien op het laatste moment geen andere zaken kunnen gefixeerd worden zal het<br />
normale rendement van een zitting dan niet worden gehaald. In de zaken van sociaal<br />
gerechtigden is het niet ondenkbaar dat hierdoor inderdaad zaken nutteloos zullen<br />
vastgesteld worden of zaken op een veel latere datum zullen terechtkomen voor<br />
pleidooien dan wanneer dit aan de partijen zou worden overgelaten. Bijvoorbeeld aan<br />
eenvoudige zaken zullen nu ook verschillende data voor conclusies worden gegeven<br />
daar waar dit misschien niet nodig is. Een oplossing in het kader van de nieuwe wet<br />
zie ik hiervoor niet.<br />
- Het is slechts mogelijk dat te vermijden met de medewerking van de partijen, die de<br />
rechtbank zouden moeten verwittigen wanneer zij de zaak niet langer wensen te<br />
laten behandelen. Zo zou de griffie er zaken kunnen bijnemen die op gezamenlijk<br />
verzoek moeten worden vastgesteld.<br />
Bijna de helft meent dat het nog te vroeg is om hierover een uitspraak te doen. Of er<br />
zich later problemen ter zittingen zullen stellen, zal moeten afgewacht worden.<br />
Eén rechtbank meent dat het redelijk noch efficiënt is om, wanneer geen van de partijen<br />
ook maar iets vraagt in verband met het procedureverloop, om een kalender voor<br />
conclusies te bepalen en een pleitduur vast te stellen in een zaak waarvan de rechtbank<br />
de reële inhoud en de moeilijkheidsgraad niet kent. In de praktijk werkt de wens van de<br />
wetgever, op de manier waarop zij werd geformuleerd, “contraproductief”. Voor alle<br />
zekerheid, “om iets te doen”, zou worden gekozen voor:<br />
- als regel, een instaatstelling die minimaal is inzake de mogelijkheden voor conclusies<br />
en termijnen voor het mededelen en neerleggen van conclusies, met snelle<br />
rechtsdagbepaling en korte pleitduur. Dat zou niet noodzakelijk gunstig zijn voor een<br />
goede rechtsbedeling. Of :<br />
- als regel, een instaatstelling die maximaal is (hoofdconclusies, toegevoegde<br />
conclusies, syntheseconclusies, vrij lange geplande pleitduur) en die misschien niet<br />
past voor de partijen omdat de oplossing van het geschil er door zal worden<br />
vertraagd bij relatief complexe geschillen of omdat de oplossing van het geschil te<br />
goed zou uitkomen voor de partij in, een gelijkaardig geval, op zoek zou zijn naar<br />
vertragingsmanoeuvers.<br />
Het 4 e lid van §2 van artikel 747 van het Gerechtelijk Wetboek maakt het niet mogelijk<br />
om die stand van zaken te verhelpen, nu dat lid handelt over de beschikking van<br />
instaatstelling en van rechtsdagbepaling “in geval van verzuim of verschrijving”.<br />
Vraag 3 Pagina 5 van 7
ARBEIDSAUDITORATEN<br />
Bijna de helft van de auditoraten heeft geen vrees voor gedeeltelijk blanco zittingen.<br />
Want:<br />
- Er werden nog geen gevallen meegedeeld.<br />
- Op termijn zou de “golfbeweging” die nu ontstaat doordat soms op verder gelegen<br />
data moet gefixeerd worden dan voorheen het geval was, moeten ingehaald zijn.<br />
- <strong>De</strong> praktijk wijst uit dat de zaken effectief worden gepleit op de gefixeerde<br />
zittingsdata.<br />
- <strong>De</strong> rechtbank beschikt over een ruim aantal dossiers die een zitting kunnen vullen.<br />
Iets meer dan de helft vindt de vrees voor gedeeltelijk blanco zittingen reëel. Want:<br />
- Daar in het verleden reeds is gebleken dat ingevolge de vaststellingen met<br />
termijnregelingen, zoals voorheen in toepassing van artikel 751, 753 en 747§2 Ger.<br />
W., sommige pleitzittingen blanco of praktisch blanco waren.<br />
- Gedeeltelijk blanco zittingen zijn reeds van vroeger een probleem en dit zal nog<br />
verergeren door het toenemend aantal instaatstellingen bij stilzwijgen van partijen.<br />
Opvangen kan niet meer omdat er geen enkele zaak nog op de oude wijze, nl. op<br />
gemeen verzoek van partijen en reeds in staat gesteld zijnde, wordt vastgesteld.<br />
Vroeger (jaren geleden!) had de griffier steeds enkele van dergelijke 750§1 liggen en<br />
konden deze de gaten opvullen. Ook het tijdig verwittigen dat een zaak geregeld is of<br />
dat de advocaten om uitstel zullen verzoeken verhelpt dit euvel niet, om de<br />
eenvoudige reden dat er voor iedere vaststelling minstens 4, meestal 6 maanden of<br />
meer nodig is aan conclusietermijnen. Mogelijke praktijk: bewuste overboeking, met<br />
last minute uitstellen wegens overbelasting van de rol….(= vervallen in een oud zeer)<br />
- <strong>De</strong> nieuwe gerechtelijke instaatstelling is niet productief voor eenvoudige zaken of<br />
zaken waar een akkoord in mogelijk is. Dit is in de praktijk moeilijk op te vangen<br />
omdat aan de hand van de inleidende dagvaarding of het inleidend verzoekschrift niet<br />
is in te schatten of er al dan niet verschillende conclusies en antwoordconclusies<br />
noodzakelijk zijn.<br />
- Blanco pleitzittingen kunnen zich thans voordoen door het feit dat de rechter de<br />
pleitdag bepaalt uiterlijk drie maanden na de laatste conclusietermijnen, maar het<br />
aantal inleidende zaken niet vooraf kan inschatten.<br />
HOVEN <strong>VAN</strong> BEROEP<br />
Geen enkel hof zegt dat er geen vrees is voor gedeeltelijk blanco zittingen.<br />
<strong>De</strong> meerderheid ziet een reële vrees voor gedeeltelijk blanco zittingen.<br />
- Dit ingevolge de verplichte kalenderregeling (tenzij alle partijen in het geding hieraan<br />
expliciet verzaken). <strong>De</strong> kans bestaat immers dat een groot aantal zaken, waarin op<br />
de inleidingzitting niemand verschenen, geen verder gevolg kennen (cf. jaarlijks zijn<br />
er een 700tal ambtshalve weglatingen. Opvangen: de verplicht opgelegde<br />
kalenderregeling slechts handhaven indien één der partijen hierom expliciet verzoekt.<br />
- Oplossing : de rechterlijke instaatstelling vindt niet plaats bij stilzitten van alle<br />
partijen. Onnodig te proberen de pleiters tegen wil en dank gelukkig te maken. Hoe<br />
dan ook kunnen de partijen geen nadeel aanvoeren omdat enerzijds hun eigen<br />
stilzitten hen kan worden verweten en anderzijds zij daags na een verwijzing naar de<br />
rol die voor hen niet goed uitkomt, eenzijdig bij gewone brief een instaatstelling<br />
kunnen vragen. Bovendien is het met die pragmatische praktijk mogelijk te vermijden<br />
dat zaken worden vastgesteld waarin slechts hoger beroep werd ingesteld ten<br />
bewarende titel. Die praktijk maakt het eveneens mogelijk de averechtse effecten van<br />
Vraag 3 Pagina 6 van 7
de wet, zoals beschreven in het antwoord op de eerste vraag (onnodig vaststellen) te<br />
beteugenlen, en vormt een antwoord op de vrees voor blanco terechtzittingen<br />
aangezien enkel de pleiters die, op eenzijdig of gezamenlijk verzoek, een<br />
rechtsdagbepaling vragen, er een verkrijgen.<br />
- Er zijn inderdaad blanco zittingen, maar niet te wijten aan de gerechtelijke<br />
instaatstelling, maar wel als gevolg van het gezamenlijk akkoord van partijen tot<br />
langere conclusietermijnen.<br />
- Opvangen door in sommige kamers wat ruimte te laten om dringende zaken (bv. kort<br />
gedingen, zaken voor heropening der debatten of getuigenverhoor) te kunnen<br />
vaststellen. Immers door het feit dat bij rechterlijke instaatstelling de rechtsdag niet<br />
verder dan drie maand na de laatste conclusietermijn mag worden bepaald, kan men<br />
deze rechtsdagen laten aansluiten op de reeds volgeboekte zittingen en in functie<br />
daarvan de conclusietermijnen gelijkmatig spreiden vanaf deze rechtsdag min drie<br />
maand.<br />
Eén Hof is van oordeel dat het nog te vroeg is voor een antwoord op deze vraag.<br />
ARBEIDSHOVEN<br />
In één hof meent de voorzitter dat er geen vrees is voor gedeeltelijk blanco zittingen:<br />
nu het voorstel van de partijen ter bepaling van de conclusietermijnen primeert is de<br />
kans niet denkbeeldig dat dit achteraf aanleiding geeft tot wijzigingen. Dat dit zou leiden<br />
tot blanco zittingen is echter weinig waarschijnlijk, maar het kan toch een nefaste invloed<br />
hebben voor een optimale belasting van de zittingen, omdat niet steeds<br />
vervangingsdossiers voorhanden zijn en omdat van de instaatstelling overeenkomstig<br />
art. 750 Ger. W. steeds minder gebruik wordt gemaakt. <strong>De</strong> hoofdgriffier van hetzelfde<br />
hof daarentegen schat dat de kans op blanco zittingen wel reëel is.<br />
<strong>De</strong> andere hoven hebben wel degelijk vrees voor gedeeltelijk blanco zittingen. Men<br />
tracht deze echter zoveel mogelijk te vermijden door:<br />
- a) het aantal ambtshalve instaatstellingen zo laag mogelijk te houden, bv. door er bij<br />
de stafhouders op aan te dringen dat partijen zoveel mogelijk hun standpunt binnen<br />
de maand na de inleiding meedelen, b) wanneer partijen het hof steeds onmiddellijk<br />
inlichten zodra een zaak geregeld is of zou moeten uitgesteld worden. Men kan bij de<br />
stafhouders aandringen dat zij dit aan de advocaten van hun balie zouden vragen.<br />
- <strong>De</strong> verwijzing naar de rol ook op grond van een stilzwijgend akkoord van de partijen<br />
te aanvaarden. Maar zelfs als partijen uitdrukkelijk de rechtsdagbepaling aanvaard<br />
hebben kan niet worden uitgesloten dat zij achteraf een andere rechtsdagbepaling<br />
aanvragen. Eventuele blanco zittingen opvullen met zaken art. 750 Ger. W. is eerder<br />
utopisch, aangezien rechtsdagen overeenkomstig dit artikel nog maar weinig<br />
gevraagd worden. Aangezien meerdere kamers in het hof dezelfde materie<br />
behandelen, benut de eerste voorzitter wel de mogelijkheid om, ter gelegenheid van<br />
de bepaling van de rechtsdag, de zaak door middel van een beschikking alsnog naar<br />
een andere kamer te verwijzen, met het oog op een vroegere pleitdatum.<br />
HOF <strong>VAN</strong> CASSATIE<br />
<strong>De</strong> procureur-generaal stelt geen inlichtingen hierover te hebben.<br />
Vraag 3 Pagina 7 van 7
4. La loi « arriéré judiciaire » a-t-elle occasionné des problèmes en matière civile<br />
et/ou pénale en ce qui concerne le remplacement des juges lors de la signature et/ou<br />
le prononcé de la décision ? Dans l'affirmative, quels ont été ces problèmes et comment .<br />
les avez-vous résolus.<br />
Inleiding<br />
Voorliggend document is de synthese van de belangrijkste problemen die de rechtscolleges en de<br />
parketten hebben beschreven inzake de artikelen 779 en 782bis van het Gerechtelijk Wetboek,<br />
zowel in strafzaken als in burgerlijke zaken.<br />
Als gevolgen van de wet worden vermeld langere procedure, grotere werklast, en organisatorische<br />
problemen (II).<br />
Ook de oplossingen die de betrokken instanties hebben aangenomen, worden vermeld (III).<br />
In een eerste punt worden de beginselen die op de materie toepasselijk zijn, bondig weergegeven<br />
(I).<br />
I.DE BEGINSELEN DIE TOEPASSELIJK ZIJN IN HET KADER <strong>VAN</strong> DE VROEGERE EN <strong>VAN</strong> DE<br />
HUIDIGE WET<br />
Beginselen die in het kader van de vroegere wet toepasselijk waren :<br />
- Het vonnis wordt gewezen door de magistraten die aan alle terechtzittingen van<br />
de zaak hebben deelgenomen.<br />
- Indien een rechter rechtmatig verhinderd is op het ogenblik van de uitspraak,<br />
kan hij zich laten vervangen door een andere rechter, die wordt aangewezen<br />
door de voorzitter van het rechtscollege<br />
- Het vonnis wordt na de uitspraak ondertekend door de rechters die het hebben<br />
uitgesproken en door de griffier.<br />
Beginselen die in het kader van de huidige wet toepasselijk zijn :<br />
- Het vonnis wordt gewezen door de magistraten die hebben deelgenomen aan alle<br />
terechtzittingen van de zaak<br />
- Het vonnis wordt ondertekend door de magistraten die het hebben gewezen en<br />
door de griffier, voor het wordt uitgesproken<br />
- Het vonnis wordt enkel door de kamervoorzitter uitgesproken, zelfs bij<br />
afwezigheid van de andere rechters en van het OM, behalve in strafzaken en in<br />
tuchtzaken.<br />
- Indien de voorzitter rechtmatig is verhinderd voor de uitspraak, kan hij worden<br />
vervangen door een andere rechter die wordt aangewezen door de voorzitter van<br />
het rechtscollege.<br />
II. DE PROBLEMEN<br />
1. In strafzaken<br />
1.1 <strong>De</strong> problemen : onmogelijkheid de magistraat te vervangen op de terechtzitting van<br />
de uitspraak<br />
Met de nieuwe wet is het niet langer mogelijk de magistraten die op het ogenblik van de uitspraak<br />
verhinderd zijn, te vervangen. Dat vormt vooral een probleem wanneer de kamers geen vaste<br />
zetel hebben, bij langdurige afwezigheid wegens ziekte of invaliditeit, voor en tijdens<br />
vakantieperiodes 1 , of nog, wanneer een magistraat in een ander ambt wordt benoemd voor het<br />
vonnis kan worden uitgesproken.<br />
1 Een instantie preciseert daarover: « Bovendien vormen de dossiers die tijdens de tweede helft van de maand<br />
juni in beraad worden genomen en waarin binnen de maand een uitspraak moet gebeuren, een ander, vrijwel<br />
onoplosbaar probleem.<br />
In de kamers met 3 rechters is het immers vrijwel onmogelijk om voor alle vonnissen binnen de acht dagen<br />
uitspraak te kunnen doen, omdat de dossiers na de redactie van de ontwerpen (door een van de 3 rechters)<br />
tussen de magistraten moeten circuleren.<br />
Question 4 Page 1 / 4
1.2. Impact<br />
1.2.1. Vertraging van de rechtspleging<br />
<strong>De</strong> wet « gerechtelijke achterstand » heeft binnen tal van rechtscolleges geleid tot uitstel<br />
van de uitspraak of tot het wijzen van een arrest waarin wordt vastgesteld dat uitspraak<br />
onmogelijk is en waarin de heropening van de debatten ab initio wordt bevolen wanneer<br />
de zetel niet correct kon worden samengesteld voor de uitspraak van het vonnis.<br />
Sommigen hebben erop gewezen dat die vertraging van de rechtspleging een niet te verwaarlozen<br />
impact had wanneer de verdachte in voorlopige hechtenis was genomen, omdat die voorlopige<br />
hechtenis dan de facto werd verlengd.<br />
1.2.2. Verminderde flexibiliteit in het beheer van de kamers, organisatorische problemen met<br />
gevaar op fouten, tijdverlies en bijkomende verplaatsingen voor de magistraten<br />
<strong>De</strong> onmogelijkheid om magistraten die op het ogenblik van de uitspraak rechtmatig verhinderd<br />
zijn, veroorzaakt grote organisatorische moeilijkheden op het vlak van het beheer van de zetels 2<br />
en aanzienlijk tijdverlies voor de magistraten. Zo kunnen op een zitting bij voorbeeld 6<br />
magistraten aanwezig zijn opdat de arresten worden uitgesproken door een correct samengestelde<br />
zetel, terwijl die magistraten hun tijd zouden kunnen gebruiken voor de redactie van een arrest of<br />
een vonnis.<br />
1.2.3. Financiële impact–Strafuitvoeringsrechtbanken ?<br />
Een entiteit vermeldt een bijzonder probleem dat zich voordoet binnen de<br />
strafuitvoeringsrechtbanken.<br />
“Wat zeker niet duidelijk is, is de situatie in de strafuitvoeringsrechtbank. <strong>De</strong> voorzitter wordt nu<br />
ook in geval van vervanging aangewezen door de eerste voorzitter van het hof. <strong>De</strong> assessoren<br />
moeten blijkbaar aanwezig zijn bij elk uitspraak wat uiteraard ook zeer zware financiële gevolgen<br />
heeft. (plaatsvervangers worden per zitting betaald) Wij gaan ervan uit dat de SURB geen<br />
uitspraak doet in strafzaken zodat de regels van burgerlijk recht van toepassing zijn. <strong>De</strong>ze stelling<br />
is niet zonder risico ».<br />
2. In burgerlijke, sociale, en handelszaken<br />
2.1. <strong>De</strong> problemen : de ondertekening van het vonnis<br />
Door de afschaffing van het 2 e lid van artikel 779 van het Gerechtelijk Wetboek, is het niet langer<br />
mogelijk een magistraat te laten vervangen voor de ondertekening van een vonnis waaraan hij<br />
heeft meegewerkt. Die wijziging houdt in dat de magistraat aanwezig is om zijn handtekening op<br />
het vonnis aan te brengen voor de uitspraak, hetzij de dag van de terechtzitting, hetzij enkel<br />
dagen voordien bij verhindering om zitting te nemen op de terechtzitting die voor de uitspraak<br />
werd voorzien.<br />
Alle rechtscolleges maken gewag van organisatorische problemen die naar aanleiding van die<br />
wetswijziging zijn ontstaan.<br />
Moeten de rechters dan, om hun vonnissen begin juli uit te spreken, hun vakantie zo regelen dat de betrokken<br />
magistraten (ten minste 3) en griffier(s) allen op hetzelfde ogenblik aanwezig zijn ? Dat is uiteraard niet<br />
mogelijk…<br />
<strong>De</strong> enige oplossing zou er dan in bestaan geen zaken meer in beraad te nemen na 15 juni.....<br />
Om dat probleem zo goed mogelijk te beheren werd ».<br />
2 Zo preciseert een rechtscollege : »Komt daarbij dat de derde kamer ook de sociale strafzaken behandelt, wat<br />
impliceert dat wij nu ook worden bijgestaan door een magistraat van het Arbeidshof art. 101 al.3 G. W). Op dit<br />
ogenblik zijn in onze kamer twee magistraten van het Arbeidshof om beurten actief Er is elke eerste<br />
(magistraat E) en elke derde donderdagnamiddag (magistraat F) van de maand sociale zitting, telkens<br />
samengesteld uit de Voorzitter, een raadsheer van de derde kamer (afwisselend één van de drie raadsheren)<br />
en een raadsheer van het Arbeidshof<br />
Een magistraat van het Arbeidshof dient ook zitting te nemen in de zaken van gemengd recht (zowel<br />
gemeenrechtelijke als sociaalrechtelijke inbreuken in dezelfde zaak), die op de derde donderdagvoormiddag<br />
van de maand worden gefixeerd.<br />
In beide gevallen zijn de problemen voor een geldig samengestelde zetel bij de uitspraak zo mogelijk nog<br />
ingewikkelder en moeilijker. Het komt erop neer dat er soms zes magistraten op een zitting nodig zijn om alle<br />
uitspraken te kunnen doen met een rechtsgeldige zetel”.<br />
Question 4 Page 2 / 4
<strong>De</strong> ergste problemen doen zich voor binnen de rechtbanken van koophandel en binnen de<br />
arbeidsgerechten.<br />
<strong>De</strong> “lekenrechters” hebben immers hun professionele verplichtingen, en daardoor zijn zij per<br />
definitie minder beschikbaar.<br />
Dat het niet langer mogelijk is hen bij rechtmatige verhindering te vervangen voor de<br />
ondertekening, impliceert problemen voor enerzijds de griffie, omdat die ervoor moet zorgen dat<br />
het vonnis voor de uitspraakzitting wordt ondertekend, en anderzijds de magistraten in<br />
handelszaken en in sociale zaken, omdat zij bijkomende verplaatsingen moeten doen die niet<br />
worden vergoed.<br />
2.2. Impact<br />
2.2.1. Eventuele vertraging van de rechtspleging<br />
2.2.1.1.Wettelijk verantwoord maar niet reëel noodzakelijk uitstel van de uitspraak (met kans op<br />
toepassing van de artikelen 770,§2 en 3 van het Gerechtelijk Wetboek).<br />
Sommige instanties onderstrepen dat zij uitspraken hebben moeten uitstellen omdat er een<br />
probleem was om een origineel te laten ondertekenen door afwezige rechters die, in feite, al<br />
hadden ingestemd met ontwerpen die langs elektronische weg werden uitgewisseld, of met<br />
ontwerpen waarin nog verbeteringen moesten worden aangebracht.<br />
2.2.1.2.Vonnis tot heropening van de debatten ab initio<br />
Andere instanties geven aan dat zij vonnissen hebben moeten wijzen waarin de onmogelijkheid om<br />
uitspraak te doen werd vastgesteld en de heropening van de debatten ab initio werd bevolen<br />
wanneer een magistraat die aan de terechtzittingen had deelgenomen, het vonnis niet had kunnen<br />
ondertekenen en de zaak bijgevolg integraal opnieuw moest worden behandeld.<br />
2.2.2.. Kortere termijn voor de redactie van het vonnis<br />
<strong>De</strong> termijn voor de redactie van het vonnis is korter, vooral binnen de rechtbanken van<br />
koophandel en de arbeidsgerechten. <strong>De</strong> termijn waarover de beroepsmagistraat die het vonnis<br />
opstelt beschikt voor de redactie, is aanzienlijk korter, en er is ook een controle en kans op<br />
sanctie. Alles moet immers « afgerond » worden in minder dan een maand, het uittikken van de<br />
tekst inbegrepen, opdat de rechters in handelszaken en in sociale zaken het vonnis op voorhand<br />
zouden kunnen ondertekenen. <strong>De</strong> negatieve stress die dat met zich brengt, is niet echt compatibel<br />
met een beknopt en kwalitatief opgesteld vonnis.<br />
2.2.3. Grotere werklast voor de griffie bij toepassing van de artikelen 785 en 787 van het<br />
Gerechtelijk Wetboek<br />
Sommige instanties (hoofdzakelijk de rechtbanken van koophandel en de arbeidsgerechten)<br />
hebben toepassing gemaakt van de artikelen 785 en 787 van het Gerechtelijk Wetboek. Die artikelen<br />
worden toegepast wanneer een van de rechters zich in de onmogelijkheid bevindt te ondertekenen.<br />
Sommige instanties preciseren dat zij toepassing maken van die bepaling om de gevolgen van artikel<br />
770, §2 en §3 van het Gerechtelijk Wetboek te voorkomen.<br />
Het naleven van die bepalingen brengt voor de griffier een grotere werklast met zich. Het gaat immers<br />
om een logge procedure, te meer daar de griffier bij toepassing ervan de procureur des Konings op de<br />
hoogte moet brengen van de omstandigheid dat de ondertekening door een van de rechters niet is<br />
gebeurd.<br />
III. DE OPLOSSINGEN<br />
<strong>De</strong> oplossingen die de rechtscolleges hebben toegepast zijn tweeërlei:<br />
1. Ofwel leven de rechtscolleges de artikelen 779 en 782bis van het Gerechtelijk Wetboek naar de<br />
letter na :<br />
In dat geval hebben zij “organisatorische” 3 maatregelen getroffen opdat de vonnissen tijdig<br />
worden gewezen, ondertekend, en uitgesproken.<br />
3 B.v.: Verzending van een toelichtingsbrief aan de rechters in sociale zaken, waarin hen wordt gevraagd de<br />
vervangingen te vermijden en zo snel mogelijk de griffier en de kamervoorzitter in te lichten van hun eventuele<br />
afwezigheden. <strong>De</strong> rechter telefoneren wanneer de handtekening niet op het vonnis voorkomt. Planning van de<br />
Question 4 Page 3 / 4
Als gevolg van die legalistische houding heeft de rechtspleging in sommige gevallen toch<br />
vertraging opgelopen, omdat de vonnissen niet met naleving van de wettelijke bepalingen<br />
konden worden uitgesproken. Bijgevolg wordt de doelstelling van de wet niet bereikt.<br />
Daarom vragen de betrokken instanties om een herstelwet.<br />
2. Ofwel baseren de rechtscolleges zich op een eigen interpretatie van de artikelen 779 en 782bis<br />
van het Gerechtelijk Wetboek. Zo is een instantie bij voorbeeld van oordeel dat de formele<br />
voorwaarde om tot wetsinterpretatie over te kunnen gaan, wordt gevonden in de<br />
omstandigheid dat de wet, naar de letter toegepast, aanleiding geeft tot een onmogelijke<br />
toestand met name wanneer, in straf- of tuchtzaken een bijzitter in de definitieve<br />
onmogelijkheid verkeert de uitspraak bij te wonen (van een arrest dat hij wel reeds<br />
ondertekend heeft).<br />
<strong>De</strong> interpretatie, die ertoe strekt de geest van de wet te respecteren, bestaat er in dat ook<br />
in straf- en tuchtzaken de voorzitter vermag de beslissing alléén uit te spreken, t.t.z. in<br />
afwezigheid van de twee bijzitters die tekenden.<br />
Na onderzoek van de voorbereidende werken zijn zij tot een consensus gekomen dat de<br />
uitzondering die de wet maakt voor straf- en tuchtzaken enkel betrekking heeft op de<br />
afwezigheid van het openbaar ministerie, geoorloofd in burgerlijke zaken, maar verboden<br />
in straf- en tuchtzaken.<br />
Andere instanties preciseren dat zij de assessoren of de rechters vervangen op basis van<br />
de uitgebreide interpretatie van de tekst van artikel 782bis, zoals onder meer voorgesteld<br />
in het kader van de opleidingen CUP 4 .<br />
Bijgevolg bestaat het gevaar dat er zich uiteenlopende praktijken ontwikkelen, die bron kunnen<br />
zijn van rechtsonzekerheid.<br />
CONCLUSIE<br />
<strong>De</strong> afschaffing van artikel 779, 2 e lid, van het Gerechtelijk Wetboek, en de goedkeuring van het<br />
nieuwe artikel 782bis van het Gerechtelijk Wetboek, maakt de modaliteiten van de uitspraak er<br />
niet eenvoudiger op. <strong>De</strong> toepassing van die bepaling vormde geen probleem en bood daarentegen<br />
zeer adequate modaliteiten op het vlak van de organisatie. <strong>De</strong> keuze van de wetgever valt dan ook<br />
te betreuren.<br />
<strong>De</strong> wetgever lijkt de praktijk te hebben miskend, en bovendien ook totaal geen rekening te hebben<br />
gehouden met de professionele en sociale realiteit die inherent zijn aan de participatie van de<br />
rechters in handelszaken en in sociale zaken : bijkomende verplaatsingen tijdens de openingsuren<br />
van de griffies, ontbreken van vergoeding, enz. Het gaat om een nieuwe werklast die dagelijks<br />
moet worden beheerd opdat de eindetappes « synchroon » zouden zijn.<br />
Een herstelwet lijkt dan ook noodzakelijk.<br />
zetels met een systeem van dubbele controle (door de voorzitter en de hoofdgriffier), om elke mogelijke fout te<br />
vermijden.<br />
4 “In strafzaken kan de vervanging van een rechter hoe dan ook nog noodzakelijk zijn om te vermijden dat<br />
een uitspraak moet worden uitgesteld (b.v. ingeval van uitspraak in een zaak met aangehoudenen is een<br />
uitstel niet te verantwoorden). Dan wordt toch tot vervanging van de betrokken rechter overgegaan”.<br />
Question 4 Page 4 / 4
5. Vreest u dat de partijen oneigenlijk gebruik zullen maken van de korte debatten<br />
om een snellere behandeling van hun zaak te bekomen ? Heeft u dergelijke misbruiken al<br />
vastgesteld? (art. 735, §2, Ger. W.)<br />
<strong>De</strong> meerderheid van de respondenten stellen dat er geen misbruik bestaat of heeft in elk<br />
geval geen toename vastgesteld van het aantal bewust of onbewust “verkeerd<br />
ingeschatte” verzoeken tot toepassing van de korte debatten.<br />
Veel respondenten vrezen dergelijk misbruik ook in de toekomst niet of zien er geen<br />
gevaar in aangezien de rechter altijd de pleitduur kan beperken en bij oneigenlijk gebruik<br />
desnoods de toepassing ervan kan weigeren.<br />
Een arbeidsrechtbank stelt zelfs :<br />
« Wij stellen niet echt een misbruik vast van de procedure korte debatten. We<br />
hebben juist aan de stafhouders en syndicaten gevraagd om deze zoveel mogelijk in<br />
te roepen voor de sociale zekerheidsgeschillen, om het keurslijf van art. 747 § 2<br />
niet te moeten volgen en veel soepeler en vlugger te kunnen werken ».<br />
Ook andere rechtbanken zijn een zeer soepele toepassing van de korte debatten eerder<br />
genegen. Eén arbeidsrechtbank is zelfs van oordeel dat het “een grote leemte in de wet<br />
is […] dat de rechter niet ambtshalve kan oordelen dat een zaak behandeld moet worden<br />
volgens de procedure korte debatten ».<br />
Slechts een paar rechtbanken vrezen misbruik in de toekomst en in één grote rechtbank<br />
zou het zelfs dagelijks gebeuren dat partijen beweren dat hun zaak slechts korte<br />
debatten vergt terwijl dat bijlange niet zo is.<br />
Ook één hof van beroep stelt misbruiken vast:<br />
« In de mate dat de rechter géén appreciatiebevoegdheid bezit om het al dan niet<br />
“korte debatten”-karakter of de noodzaak van snelle behandeling te beoordelen ligt<br />
het “misbruik” ingebakken in de desbetreffende wettelijke bepalingen.<br />
<strong>De</strong>ze bepalingen zijn overigens grotendeels een doekje voor het bloeden waardoor<br />
de wetgever zelf voorkruipeffecten creëert, vaak voor categorieën zaken die lobbygevoelig<br />
zijn.<br />
<strong>De</strong> wetgever zou er toe gebracht moeten worden dergelijke voorkruipeffecten<br />
slechts toe te staan mits een effectenrapport en een bijkomende middelenallocatie<br />
om te verhinderen dat het voorkruipen de wachttijden van de “gewone” zaken<br />
nadelig beïnvloedt ».<br />
Een ander hof van beroep antwoordt:<br />
“Men signaleert pogingen in die richting. Door het alert optreden van de voorzitters,<br />
en weer eens omwille van het feit dat de rollen reeds ver in de toekomst<br />
“volgeboekt” staan worden die “misbruiken” verijdeld. Gezien dit laatste blijft de<br />
kans echter bestaan dat partijen blijven proberen een snellere behandeling van de<br />
zaak te bekomen. Iedere vraag wordt wel afzonderlijk bekeken. Bij werkelijk<br />
aangetoonde en bewezen hoogdringendheid wordt naar een oplossing gezocht”.<br />
Vraag 5 Pagina 1 van 1
6. Wanneer het vonnis dat de heropening van de debatten beveelt, voorziet in een zitting waarop<br />
de partijen worden gehoord en de zaak in beraad wordt genomen, kunnen partijen dan op die<br />
zitting nog nieuwe conclusietermijnen bekomen? Geeft dit aanleiding tot problemen? (art. 775<br />
Ger. W.)<br />
1. Sommige instanties zijn van oordeel dat dat probleem zich in de praktijk maar weinig zal<br />
voordoen, aangezien artikel 755 van het Gerechtelijk Wetboek luidt dat indien de heropening van<br />
de debatten wordt bevolen, de rechter de partijen vraagt om binnen de termijnen die hij vaststelt,<br />
op straffe dat deze ambtshalve uit de debatten worden geweerd, hun schriftelijke opmerkingen<br />
over het middel of het verweer ter rechtvaardiging, uit te wisselen en hem voor te leggen..<br />
Opgemerkt weze dat een instantie van oordeel is dat “het niet wenselijk is een conclusiekalender<br />
eenzijdig door de rechter te laten opstellen ingeval van heropening debatten.<br />
Hoe kan de rechter op dat moment weten hoeveel tijd partijen zullen nodig hebben om de zaak in<br />
staat te stellen, in het bijzonder in verhouding tot hoe snel zij voortgang willen maken met de<br />
procedure ?<br />
Moet de rechter lange termijnen voorzien omdat hij meent dat partijen wel wat tijd zullen nodig<br />
hebben om de gestelde vragen te beantwoorden ? Of moet hij korte termijnen voorzien omdat hij<br />
meent dat de zaak voor een of meerdere partijen eerder dringend is ?<br />
<strong>De</strong> partijen kennen het geschil en hun belangen daarbij best en enkel zij kunnen een afweging<br />
maken tussen de tijd die ze nodig hebben om op de vragen te antwoorden en de snelheid waarmee<br />
ze de procedure willen verder zetten.<br />
<strong>De</strong> mogelijkheid zou dan ook moeten bestaan om met de partijen te overleggen en hen inspraak te<br />
geven m.b.t. de kalender, bv. door de zaak op te roepen op een zitting kort na de uitspraak,<br />
waarbij toelichting kan worden gegeven bij de heropening en een kalender kan worden<br />
vastgelegd”.<br />
In dat verband moet worden gepreciseerd dat een instantie aangeeft dat sinds enkele jaren elk<br />
vonnis dat een beslissing tot heropening van de debatten inhoudt, een rechtsdag op een zeer<br />
nabije datum bepaalt, dat wil zeggen op vijftien dagen, bovenop de al vastgestelde zaken, om de<br />
tijdsduur van de rechtspleging binnen een kort tijdsbestek vast te leggen zodat het voor elke partij<br />
mogelijk wordt om zich uit te drukken over de vragen die door de rechter werden opgeworpen. Die<br />
praktijk bleef behouden in de nieuwe versie van artikel 775 Ger. W.<br />
2. Over de vraag in hoeverre de partijen het recht hebben om nieuwe conclusietermijnen te<br />
verkrijgen, zijn de meningen verdeeld.<br />
2.1 Sommigen zijn van mening dat de partijen geen nieuwe conclusietermijnen kunnen verkrijgen.<br />
Zij preciseren immers dat vermits de rechter krachtens art 775 Ger.W. zelf in het vonnis van<br />
heropening der debatten de termijnen bepaalt om opmerkingen over het middel of de verdediging<br />
ter rechtvaardiging uit te wisselen is er in beginsel geen reden meer om nogmaals op de zitting,<br />
waarop partijen (desgevallend) gehoord worden, nieuwe conclusietermijnen te bepalen.<br />
<strong>De</strong> wetgever heeft dit overigens juist willen vermijden door de termijnen van conclusiewisseling<br />
reeds te laten bepalen in het tussenvonnis dat de debatten heropent.<br />
En sommigen merken op dat de suggestie om artikel 775 van het Gerechtelijk Wetboek te herzien<br />
werd gedaan ‘om het beginsel van de tegenspraak en het beginsel van de besparing op het niveau<br />
van de rechtsplegingen te verzoenen (‘Justitiedialogen, geciteerd door J. ENGLEBERT, Le procès<br />
civil accéléré ?, Larcier 2007, p. 165). Bijgevolg zou het toekennen van nieuwe conclusietermijen in<br />
die context, ingaan tegen de ratio legis. <strong>De</strong> regel is bovendien dat er geen mondeling debat is,<br />
behalve indien dat bepaald is in de beslissing tot heropening van de debatten (G. DE LEVAL et V.<br />
GRELLA, o.c.p. 201).<br />
Evenwel geven zij die van oordeel zijn dat de partijen in principe op de terechtzitting geen nieuwe<br />
conclusietermijnen kunnen verkrijgen, toe dat nieuwe termijnen aan de partijen worden<br />
toegekend, onder meer :<br />
- wanneer de rechten van de verdediging met de voeten werden getreden.<br />
- wanneer een nieuw gegeven dat van kapitaal belang is in het dossier terechtkomt.<br />
- op het gezamenlijk verzoek van de raadslui, op verzoek van de partijen en van de<br />
vertegenwoordigers die het, met naleving van de procesloyauteit, noodzakelijk zouden achten<br />
overeen te komen over een uitstel met een nieuw tijdsverloop.<br />
Vraag 6 Pagina 1 van 2
Ook weze opgemerkt dat een instantie die, wat het principe betreft, van mening is dat de partijen<br />
geen nieuwe conclusietermijnen kunnen verkrijgen, evenwel van oordeel is dat in de praktijk de<br />
heropening van de debatten vaak de start is voor een nieuw debat over de grond van de zaak en<br />
voor het aanbrengen van nieuwe argumenten of middelen, zelfs het neerleggen van nieuwe<br />
stukken, zodat het soms nodig is om een nieuwe heropening van de debatten te bevelen, nu het<br />
niet mogelijk is de partijen in staat te stellen conclusies te nemen.<br />
2.2. Andere instanties zijn daarentegen van mening dat de partijen nieuwe conclusietermijnen<br />
kunnen verkrijgen voor punten die betrekking hebben op de heropening van de debatten.<br />
Sommigen beroepen zich daartoe op artikel 747,§1 van het Gerechtelijk Wetboek, dat de<br />
minnelijke instaatstelling in alle stadia van de rechtspleging mogelijk maakt.<br />
Sommige instanties preciseren eveneens dat “om kwaliteitsvolle vonnissen te kunnen maken, moet<br />
de rechter volledig zijn voorgelicht. Als partijen nog niet in staat zijn die inlichtingen te geven (bvb<br />
omdat er ingewikkelde berekeningen moeten gebeuren), heeft het weinig zin dat de rechter toch<br />
een vonnis maakt dat dan bijna zeker voorwerp zal worden van hoger beroep. Uiteraard moet<br />
eventueel misbruik geweerd worden”.<br />
Een instantie preciseert, tot slot, dat het toekennen van nieuwe conclusietermijnen<br />
procedureproblemen zou kunnen opleveren wanneer de beslissing over de heropening van de<br />
debatten een datum bepaalt waarop de zaak in beraad zal worden genomen. “Om dit te vermijden<br />
vermeldt de rechter in het tussenarrest waarbij hij de heropening der debatten beveelt op een<br />
datum waarop hij tevens partijen over dat punt wil horen, best nog geen datum van uitspraak. Het<br />
nieuwe art. 775 Ger.W. bepaalt trouwens niet dat dit moet gebeuren. Enkel wanneer de rechter het<br />
niet nodig acht partijen over het punt waarvoor hij de debatten heropent te horen bepaalt hij de<br />
datum waarop de zaak in beraad zal worden genomen en arrest zal worden uitgesproken”.<br />
Vraag 6 Pagina 2 van 2
7. Heeft u in het kader van de controle op de termijnen van beraad, voorzien in artikel<br />
770, §2, Ger.W., misbruiken vastgesteld, zoals bijvoorbeeld het systematisch uitstellen<br />
van het sluiten der debatten naar een latere zitting, zodat de zaak pas in beraad wordt<br />
genomen wanneer men zeker is dat er tijdig uitspraak kan worden gedaan? (art. 770<br />
Ger.W.)<br />
Geen van de respondenten heeft misbruiken vastgesteld.<br />
Sommige antwoorden zijn evenwel genuanceerder:<br />
Een rechtbank van eerste aanleg stelt dat er nog geen misbruiken zijn, maar wel « een<br />
neiging:<br />
1. om in omvangrijke dossiers de debatten slechts te sluiten wanneer de rechter<br />
zicht heeft op de termijn om in een nabije toekomst uit te spreken<br />
2. om door het bepalen (beperken) van het aantal zaken een betere zelfcontrole te<br />
hebben op de termijn om uit te spreken.”<br />
Een andere rechtbank van eerste aanleg meldt dat dit wel eens voorkwam “bij de<br />
zogenaamde “schriftelijke procedure” (de raadslieden van de partijen kwamen hun<br />
dossier ter zitting neerleggen of stuurden het vooraf naar de griffie en vroegen een<br />
confrater om hen ter zitting te vertegenwoordigen – er werd niet gepleit) die voorheen<br />
werd toegepast. Thans is dit niet meer het geval. <strong>De</strong> debatten worden gesloten na de<br />
pleidooien en de neerlegging van de stukken en de zaak wordt in beraad genomen”.<br />
Enkele rechtbanken stellen dat dit sporadisch wel eens kan gebeuren met zaken die vlak<br />
voor de gerechtelijke vakantie worden gepleit. Het gaat dan meestal om zware dossiers<br />
en/of ingewikkelde zaken (die soms vanuit dat oogpunt einde juni gefixeerd worden, ni.<br />
om iets meer tijd en ruimte voor het beraad te hebben).<br />
Vraag 7 Pagina 1 van 1
8. Kent u andere pijnpunten van de Wet Gerechtelijk Achterstand en, zo ja, welke?<br />
Veel respondenten verwijzen voor het antwoord op deze vraag naar de rechtsleer waarin<br />
de problemen al worden opgesomd. <strong>De</strong> problemen die werden vermeld zijn de volgende<br />
ALGEMENE OPMERKINGEN IVM DE WETGEVING IN HET ALGEMEEN EN DE WET GERECHTELIJKE<br />
ACHTERSTAND:<br />
Filosofie/ratio van de wet:<br />
- “<strong>De</strong> achterliggende filosofie van de Wet Gerechtelijke Achterstand lijkt te zijn :”er zijn<br />
heus wel voldoende magistraten om alle zaken tijdig te berechten, ze moeten alleen<br />
een beetje worden aangepord”.Dit uitgangspunt van de wet strookt niet met de<br />
werkelijkheid. Het wantrouwen ten aanzien van de magistratuur is onterecht. Indien<br />
men vooraf een betrouwbare werklastmeting had uitgevoerd, dan had men dit<br />
geweten. <strong>De</strong> échte oorzaak van de gerechtelijke achterstand is dat het kader gewoon<br />
niet is aangepast aan de alsmaar toenemende instroom van zaken. <strong>De</strong> gerechtelijke<br />
achterstand wordt niet opgelost door wat te sleutelen aan de procedureregels. <strong>De</strong><br />
gerechtelijke achterstand kan maar op één manier worden opgelost : meer mensen<br />
en meer middelen”.<br />
- “<strong>De</strong> Wet Gerechtelijke Achterstand heeft de procedure niet versoepeld maar<br />
verzwaard. <strong>De</strong> vraag is of dit nodig was. <strong>De</strong> rechter hoeft de partijen niet bij “het<br />
handje” te houden en in hun plaats toe te zien op het tempo van de procesgang. Het<br />
zijn de partijen die om een openbare dienstverlening (de beslechting van een geschil)<br />
komen vragen, het is ook aan de partijen om het nodige te doen om dit (binnen de<br />
beschikbare mogelijkheden) te benaarstigen. Indien de partijen of één van hen, om<br />
redenen die hen/haar eigen zijn (bv. mogelijkheid tot regeling in der minne), ervoor<br />
opteren/opteert om géén haast te maken met de voortgang van het proces, is de<br />
tussenkomst van de rechter in de fase van de instaatstelling geen zegen maar een<br />
vloek.”<br />
- “Over het algemeen, een gevoel van ‘het zit mij tot hier’ wanneer men wordt<br />
geconfronteerd met de slecht uitgedachte inflatie van wetgeving, die meer is<br />
ingegeven door bekommernis om politieke verkiezingsuitslagen dan door een reële<br />
bereidheid tot een gestructureerd, logisch werkstuk dat rekening houdt met de<br />
perken waarbinnen de magistraten en de advocaten moeten werken. <strong>De</strong>nkt men nu<br />
echt dat het volstaat de zaken sneller vast te stellen om de procedures te versnellen,<br />
wanneer de berekening wordt omgekeerd en de zaken worden vastgesteld op data<br />
die steeds verder in de toekomst liggen, gezien het veelvoud van zaken ?”<br />
Gebrek aan uniforme toepassing van de wet:<br />
- <strong>De</strong> griffie klaagt erover dat zij de vragen van advocaten en particulieren moet<br />
beantwoorden aangezien er geen eenvormige praktijk is in het Rijk.<br />
- <strong>De</strong> rechtsonderhorigen die in persoon verschijnen (vooral arbeidsrechtbanken en<br />
vredegerechten) begrijpen de verschillende etappes in de rechtsgang helemaal niet<br />
en hebben de indruk dat de zaak onnodig ingewikkeld wordt gemaakt en aansleept.<br />
slechte legistieke kwaliteit van de wet<br />
- Zoals zoveel andere wetten is die wet van slechte kwaliteit en geeft hij aanleiding tot<br />
problemen inzake interpretatie en toepassing die constant voor tijdverlies zorgen en<br />
maken dat er niet efficiënt kan worden gewerkt.<br />
Vraag 8 Pagina 1 van 8
- Slechte terminologie, slechte vertaling van oorspronkelijk Franse teksten.<br />
<strong>De</strong> werklast van de griffie werd verhoogd<br />
- Voor de griffie brengt die nieuwe wet werkoverlast met zich en het personeel “volgt”<br />
niet altijd: van de verschillende beschikkingen (en kalenders) moet kennis worden<br />
gegeven daags na de uitspraak, de termijn daarvoor is vrij kort en hoe moet het dan<br />
wanneer de tekst nog moet worden vertaald. Er is geen personeel bijgekomen… maar<br />
heeft men daar ooit rekening mee gehouden ? ??<br />
- Voorbeeld REA: Sedert 1 september werden meer dan 3500 instaatstellingen<br />
uitgesproken. Dit heeft een toevloed aan werk voor de griffie tot gevolg gehad. Dank<br />
zij een systeem dat algemeen wordt toegepast en waarbij door de rechters de<br />
instaatstelling in der minne met verzaking aan de kennisgevingen wordt gepromoot<br />
heeft de griffie dat toch redelijk kunnen opvangen.<br />
- Voorbeeld Arb.: “<strong>Tijd</strong>ens de eerste drie maanden (september, oktober en november<br />
2007), werden 250 beschikkingen gewezen : 188 op grond van artikel 747 §2 en 62<br />
op grond van artikel 747 § 1. Wanneer men die cijfers vergelijkt met dezelfde periode<br />
in 2006 (83), stelt men de toename in de werklast van de griffie vast.”<br />
Procedure in hoger beroep<br />
- de rechtspleging in hoger beroep werd over het hoofd gezien en niet aangepast.<br />
BIJZONDERE OPMERKINGEN, ARTIKELSGEWIJS :<br />
art. 19 Voorlopige maatregelen :<br />
- Toepassing van artikel 19 van het Gerechtelijk Wetboek: voor welke rechter?<br />
Termijnen? Verhouding tot kort geding.<br />
747 : Instaatstelling<br />
Algemeen<br />
- <strong>De</strong> wet is niet aangepast aan het procesverloop in de jeugdrechtbank en in de<br />
arbeidsgerechten. <strong>De</strong> soepelheid (inzake uitstellen, fixaties) die eigen is (was) aan de<br />
arbeidsrechtbanken dreigt thans te verdwijnen door de veel stringentere regelgeving.<br />
- <strong>De</strong> kennisgeving aan de partijen werd vereenvoudigd door veelal te opteren voor een<br />
gewone brief. Dit geldt niet voor partijen in het buitenland waarop de<br />
Betekeningsverordening van toepassing is.<br />
- <strong>De</strong> magistraten stellen ook vast dat de kwaliteit van de schriftelijke conclusies sterk<br />
achteruitgaat ; doordat ze gebonden zijn door de termijnen moeten de advocaten<br />
"aan de lopende band" conclusies opstellen; de problemen worden bijgevolg minder<br />
diepgaand benaderd, de dossiers met stukken zijn onvolledig, en dat houdt het<br />
gevaar in dat de debatten veel vaker dan vroeger het geval was moeten worden<br />
heropend.<br />
- <strong>De</strong> wet bestrijding gerechtelijke achterstand houdt geen rekening met partijen die in<br />
persoon verschijnen. Aldus stellen zich problemen om de geschillen sociale zekerheid<br />
na deskundig onderzoek vast te stellen (enige mogelijkheid tot vaststelling is artikel<br />
747 of artikel 750 Gerechtelijk Wb.). Dit probleem is zeer prangend in de zaken<br />
mindervaliden (een zeer kwetsbare groep) waar de FOD sociale zekerheid zeer inert<br />
is en geen initiatieven neemt. Aldus heeft onze rechtbank de gewoonte aangenomen<br />
Vraag 8 Pagina 2 van 8
om zelf het initiatief te nemen tot vaststelling artikel 747§2 Ger. Wb in alle geschillen<br />
na deskundig onderzoek. Teneinde partijen in persoon in te lichten heeft de<br />
rechtbank een schriftelijk draaiboek opgesteld, hetwelk op de zitting aan partijen<br />
wordt overhandigd, met mededeling van de werkwijze die gevolgd wordt voor het<br />
geval de rechtbank overgaat tot aanstelling van een deskundige. ( zie bijlagen 6-7)<br />
<strong>De</strong>ze werkwijze maakt een vlotte afhandeling van de zaken mogelijk, zoals wij reeds<br />
konden vaststellen.<br />
- Welk is de invloed van het gerechtelijk verlof op de termijnen?<br />
747, § 1 : minnelijke kalenderregeling<br />
- “Indien de WGA letterlijk wordt genomen is een pijnpunt nog het feit dat akkoorden<br />
uitsluitend op een openbare (inleidende of latere) zitting kunnen bekrachtigd worden.<br />
In die zin stellen vele rechters de zaak voor verdere instaatstelling uit naar latere<br />
zittingen, hetgeen niet bevorderlijk is voor een eenvoudige zittingsrol. Wij<br />
bekrachtigen steeds met of zonder zitting, elk akkoord”.<br />
- “<strong>De</strong> tijd die op de zitting wordt besteed aan het regelen van de kalender zorgt voor<br />
langere zittingen, en dat heeft een weerslag op de zaken die in staat zijn om te<br />
worden gepleit.”<br />
- “Wanneer verstrijkt de termijn van zes weken (art. 747 §1) voor de zaken, die<br />
worden ingeleid in juni?”<br />
747, § 2 : rechterlijke kalenderregeling<br />
- Bij de gerechtelijke instaatstelling is men gebonden om de laatste conclusietermijn te<br />
bepalen op uiterlijk 3 maanden voor de pleitdatum. Bij een overbelaste rol leidt dit<br />
ertoe dat men aan partijen zeer lange conclusietermijnen moet geven. Dit wordt als<br />
belachelijk ervaren.<br />
- Artikel 747 §2 Ger. W. voorziet dat “de rechter” uiterlijk zes weken na de<br />
inleidingzitting, de kalender van de rechtspleging bepaalt. Strikt genomen moet die<br />
instaatstelling gedaan worden door “de rechter”, dit is de complete zetel, met<br />
inbegrip van de raadsheren in sociale zaken. In het arbeidshof te [] zijn er<br />
verschillende kamers die maar eens in de maand zetelen. Wanneer dus de volgende<br />
zitting zich situeert binnen de maand na de inleidingzitting, zou de rechter de<br />
termijnen, waarover partijen beschikken om opmerkingen te maken, moeten<br />
verkorten, om hem toe te laten de beschikking op die volgende zitting te geven. Dit<br />
veronderstelt op zijn beurt dat alle partijen hierover moeten aangeschreven worden.<br />
Enkel wanneer de volgende zitting meer dan een maand, maar tezelfdertijd minder<br />
dan zes weken na de inleidingzitting is vastgesteld, is het mogelijk de kalender te<br />
bepalen op die (tweede) zitting. Daarenboven is er het probleem van feestdagen die<br />
op een zittingdag vallen en waardoor men (gelet op de in ons arbeidshof bestaande<br />
frequentie) de termijn van zes weken niet kan respecteren. Tenslotte veronderstelt<br />
het oproepen van alle leden van de zetel, inclusief de raadsheren in sociale zaken dat<br />
zij zich moeten kunnen vrijmaken op een dag die geen zittingsdag is, en waarvoor zij<br />
geen aanspraak kunnen maken op presentiegeld. Om al die redenen is het voor ons<br />
zeer moeilijk de gerechtelijke instaatstelling op een zitting te laten verlopen.<br />
<strong>De</strong>rhalve opteren wij er in het arbeidshof te [] voor om de beschikking enkel door de<br />
voorzitter van de kamer te laten verlenen, buiten of los van de aanwezigheid van de<br />
raadsheren in sociale zaken.<br />
- Voortaan wordt als verworven beschouwd dat het verzoek tot verwijzing naar de rol<br />
door de partijen gezamenlijk moet gebeuren. Niettemin verwijst de rechter een zaak<br />
Vraag 8 Pagina 3 van 8
naar de rol wanneer de verweerder afwezig is in de volgende hypothesegevallen die<br />
hoofdzakelijk van toepassing zijn op kamers die kennis nemen van de geschillen<br />
“bijdragen” (RSZ en RSVZ) en waarbij de eiser, die de verwijzing naar de rol vraagt,<br />
bij voorbeeld aankondigt dat de verweerder zich in staat van faillissement of van<br />
collectieve schuldenregeling bevindt. Het gebeurt overigens wel eens dat geen van de<br />
partijen op de terechtzitting verschijnt en de rechter de zaak daarom naar de<br />
algemene rol verwijst in afwachting van een beslissing die nog moet komen<br />
(beslissing van een andere kamer van de rechtbank, of van een correctionele kamer),<br />
en die omstandigheid zorgt ervoor dat elke beslissing van de rechter wordt<br />
aangehouden.<br />
- Vooral de toepassing van artikel 747, §2Ger.W. stelt een probleem wanneer niemand<br />
verschijnt en niemand conclusietermijnen vraagt,noch in de dagvaarding,noch in de<br />
verklaring van verschijning doet de gerechtelijke achterstand toenemen. Partijen zijn<br />
niet gebaat met een conclusiekalender en pleitdatum bv. in complexe zaken waar het<br />
initiatief beter door de partijen wordt genomen,in zaken waarin om<br />
verjaringstechnische redenen is gedagvaard,in zaken waarin wordt afbetaald e.a.<br />
Zaken moeten vaak voor nazicht van stukken,bewijs van betekening,afbetalingen<br />
enz. worden uitgesteld wat nu in principe niet meer kan.<br />
- Er zullen problemen rijzen in zaken waarvan de conclusietermijnen en de pleitdatum<br />
werden vastgesteld maar waarin daarna één of meerdere dagvaardingen in<br />
tussenkomst en vrijwaring worden ingeleid. Wat met de tussenkomsten in zaken die<br />
reeds werden in staat gesteld? <strong>De</strong> tussenkomst mag de hoofdeis niet vertragen. Een<br />
goede rechtsbedeling vraagt een gezamenlijke behandeling. Mag de rechtbank in dat<br />
geval ambtshalve en zonder akkoord van de partijen haar eerder beschikking<br />
herzien?<br />
- Art. 747, § 2, derde lid : <strong>De</strong> grootste pijnpunten lijken zich thans te situeren bij het<br />
moeten verlenen van vrij snelle fixaties met een dwingende termijn van drie<br />
maanden na de laatste conclusies, dit tegenover de capaciteit van de kamers om<br />
pleitzaken te behandelen. Hierbij komt nog dat het gerechtelijk verlof inbegrepen is in<br />
de termijn van drie maanden, wat fixatie volgens de wet in de praktijk bijna<br />
onmogelijk maakt. Wanneer de "voorraad" aan oude zaken zal behandeld zijn, kan<br />
het systeem van onmiddellijke kalenderbepaling waarschijnlijk efficiënter werken.<br />
- Artikel 747 § 2 lid 3 Ger. W. : “de rechter bepaalt …, alsmede de datum en het uur<br />
van de pleitzitting en de duur ervan.” Wellicht bedoelt de wetgever daarmee de duur<br />
van de pleidooien in die betreffende zaak. Hoe kan de rechter de duur van de<br />
pleidooien bepalen indien hij nog geen zicht heeft op de zwaarte van de betwisting, er<br />
zijn immers nog geen conclusies van partijen ?<br />
- <strong>De</strong> beschikking over de regeling van de termijnen en over de vaststelling van een<br />
pleitdatum moet in principe, overeenkomstig het nieuwe artikel 747, § 2, 4 e lid,<br />
worden gewezen binnen de acht dagen of zes weken na de inleidende zitting, en moet<br />
worden vermeld in het proces-verbaal van de terechtzitting. Hetzelfde geldt wanneer<br />
een eenzijdig verzoek tot rechtsdagbepaling wordt ingediend na verwijzing naar de<br />
rol. Men vraagt zich nog steeds af over welk proces-verbaal van de terechtzitting het<br />
gaat, vooral in het tweede geval !! Op dit ogenblik worden de beschikkingen gewezen<br />
als « kabinetsbeslissingen », worden zij opgenomen in de inventaris van het dossier<br />
van de rechtspleging, en er wordt kennis van gegeven aan de partijen en hun<br />
raadslui. Zonder meer.<br />
- Artikel 747 § 2 lid 5 Ger. W. : “<strong>De</strong>ze kennisgeving doet de termijnen bepaald in het<br />
eerste en derde lid ingaan”. Hieronder dient mijns inziens te worden verstaan :<br />
1 maand voor opmerkingen over de instaatstelling en 6 weken voor het nemen van<br />
Vraag 8 Pagina 4 van 8
de beschikking. Waarom enerzijds een termijn in maanden uitdrukken en anderzijds<br />
in weken ?<br />
- Door de weglating in het nieuwe artikel 747, §2, alinea 5 van de noodzaak om ‘ter<br />
griffie zoveel exemplaren van het verzoekschrift neer te leggen als er betrokken<br />
partijen zijn’ wordt er ten onrechte de schijn gewekt als dat het thans aan de griffie<br />
zou toekomen zelf de nodige kopieën te maken. Dit kan nooit de bedoeling geweest<br />
zijn van de wet en zou een enorme overlast berokkenen op de griffies.<br />
- Men is het er unaniem over eens dat de wet de advocaten niet tevreden stelt en<br />
vooral niet de rechtzoekenden, die niet begrijpen waarom hun zaak niet onmiddellijk<br />
kan worden gevonnist wanneer een partij verstek laat gaan (partij van wie uiteraard<br />
geweten is dat zij nooit zal opdagen aangezien zij eerder, in andere procedures, ook<br />
nooit opdaagde).<br />
- Kan de eisende partij, in het kader van een ambtshalve rechterlijke instaatstelling, de<br />
verstek latende partij tegen wie op de inleidende zitting geen verstek werd<br />
gevorderd, niet laten oproepen bij gerechtsbrief door de griffier (art. 803 Ger. W.) ?<br />
Vloeit die mogelijkheid niet voort uit de eerste bewoordingen van artikel 747, § 2, 1 e<br />
lid, Ger. W., met name “Onverminderd de toepassing van de regels inzake het<br />
verstek … “?<br />
- Ingeval van faillissement verschijnt de verwerende partij niet ter zitting: de voorzitter<br />
kan de zaak niet naar de rol verwijzen zonder instemming van beide partijen. Wat dient<br />
er te gebeuren?<br />
747, § 3 Kort geding:<br />
- In kort geding volstond vroeger één raadsman om een uitstel op 14 dagen te bekomen.<br />
Nu moet de zaak naar de behandelingsrol verstuurd worden zodat dit bijkomend werk<br />
verschaft en de zaak meestal later in beraad wordt genomen, of vertraging kent.<br />
Art. 748<br />
- geen melding hoe partijen in kennis worden gesteld.<br />
748bis Syntheseconclusies<br />
- “Zijn eventueel zeer nuttig maar vormen eveneens misschien een valstrik indien er<br />
nieuwe gegevens in begrepen zijn zonder dat de aandacht van de tegenstander erop<br />
wordt gevestigd. Behalve dan de omstandigheid dat zij voor onnodig papierverbruik<br />
zorgen, zijn zij niet echt noodzakelijk indien de raadslui zich beperken tot een set<br />
hoofdconclusies en enkele pagina’s toegevoegde conclusies om een of ander punt<br />
nader toe te lichten. Pas vanaf de derde set van conclusies zijn zij noodzakelijk, ja<br />
zelfs onmisbaar. Ook moet de naleving van het nieuwe artikel 744 worden<br />
onderstreept, waaraan nog al te vaak wordt voorbijgegaan.”<br />
750 Gezamenlijk verzoek tot rechtsdagbepaling<br />
- Het verdwijnen van artikel 750 § 2, Ger. W. wordt betreurd.<br />
Art. 755 Schriftelijke procedure:<br />
- de vraag stelt zich in hoeverre art. 755 verenigbaar is met de art. 766-767 van het<br />
gerechtelijk wetboek. Indien de rechtbank geen zitting bepaalt, kan het openbaar<br />
Vraag 8 Pagina 5 van 8
ministerie dan mondeling advies geven? Wanneer worden de termijnen voor het<br />
schriftelijk advies en de repliektermijnen bepaald?<br />
Art. 756 Vooraf neerleggen van de stukken<br />
- Het voorafgaandelijk neerleggen van de dossiers op de griffie veroorzaakt ook<br />
praktische problemen in termen van plaatsgebrek en tekort aan personeel.<br />
- Het neerleggen op voorhand van de dossiers van de advocaten wordt ontmoedigd. In<br />
de rechtbank alhier zou het massaal neerleggen van de dossiers, gelet op het aantal<br />
te behandelen zaken, tot een echte chaos leiden. We hebben trouwens de plaats niet<br />
om ze te rangschikken.<br />
- Advocaten leggen niet steeds op voorhand hun stukken neer zodat de voorbereiding<br />
van de zaak en het interactief debat [756ter] onmogelijk is.<br />
Art. 770 Termijn van beraad en controle- en sanctiesysteem<br />
- <strong>De</strong> strikte termijn van één maand is soms moeilijk houdbaar, onder meer in de<br />
volgende omstandigheden :<br />
1. Is het niet mogelijk om, wanneer een terechtzitting wordt geschrapt vanwege een<br />
feestdag of vakantieperiode, de uitspraak uit te stellen tot de eerstvolgende<br />
nuttige terechtzitting, zelfs meer dan een maand na het sluiten van de debatten.<br />
2. de termijn van één maand is ook moeilijk naleefbaar bij terechtzittingen met drie<br />
rechters, aangezien er soms praktische problemen zijn voor het beraad<br />
- het controlesysteem is log, te bureaucratisch, tijdrovend en te negatief (een rechter<br />
met beraadachterstand is niet per definitie een luie rechter, vaak zelfs in tegendeel)<br />
- de absoluut negatieve connotatie die gegeven wordt aan beraadtermijnoverschrijding<br />
heeft een vertraging van de productie tot gevolg omdat rechters er nu op toezien niet<br />
méér in beraad te nemen dan datgene waarvan ze, met een ruime marge, zeker zijn<br />
binnen de termijn te kunnen uitspreken.<br />
- Hoewel alle preventieve maatregelen moeten worden goedgekeurd en alle<br />
voorwaarden tot bevordering van de naleving van de termijnen moeten worden<br />
beheerst, is de formule die de wetgever heeft aangenomen om bij het openbaar<br />
ministerie aangifte te doen van vertraging, niet een bijzonder gepast voorbeeld in<br />
termen van humanresourcesbeheer, aangezien daarin een aangiftelogica wordt<br />
gevolgd, terwijl het beslist meer aangepast ware geweest om de taken van interne<br />
controle en objectieve rapportering binnen de rechterlijke macht te ontwikkelen.<br />
- art. 770. § 2: Het zou veel eenvoudiger zijn wanneer de hoofdgriffier de lijsten<br />
opmaakt en niet vooraf aan de betrokken rechter ter ondertekening moet voorleggen.<br />
- Er is ook geen eenvormige toepassing van art. 770 §2 Ger. W. : in sommige<br />
rechtbanken worden de lijsten door de griffie opgemaakt bij overschrijding van 2<br />
maanden na het in beraad nemen, in andere rechtbanken 1 maand na het in beraad<br />
nemen ( de tekst van de wet laat interpretatie toe). Mijn voorkeur gaat uit naar de 2<br />
maanden.<br />
- Art. 770. § 3. blijft dode letter.<br />
- Naar de toepassing toe van art. 770 §§3, 4 en 5 Ger. W, stelt zich de vraag of de<br />
term “magistraten” ook slaat op de rechters en raadsheren in sociale zaken. Met<br />
name is het zeer de vraag of de lijsten waarvan sprake in de bewuste wetsbepaling<br />
ook moeten ondertekend worden door de lekenrechters, zeker wanneer deze aan de<br />
laattijdigheid van de uitspraak geen fout hebben. Concreet is overeengekomen dat in<br />
Vraag 8 Pagina 6 van 8
het arbeidshof te [] enkel de beroepsmagistraat(aten) de lijst zal (zullen)<br />
ondertekenen. Tot dusver deed de noodzaak hiertoe zich nog niet voor.<br />
- Ik wens de problematiek te schetsen die een gevolg is van de vervanging van art.<br />
770 van het Gerechtelijk Wetboek. Specifiek voor het arbeidshof (en misschien ook<br />
voor de rechtbank van koophandel en de arbeidsrechtbank) stelt zich de vraag hoe<br />
de termijnen van een maand (art. 771, § 1, eerste lid), meer dan een maand (art.<br />
770, § 2, eerste lid) en drie maanden (art. 770, § 3) moeten worden begrepen of<br />
geïnterpreteerd. Persoonlijk ben ik van oordeel dat deze termijnen met gezond<br />
verstand moeten worden geïnterpreteerd/toegepast. Rekening houdend met het<br />
bijzonder reglement van het arbeidshof en de aanwezigheid van raadsheren in sociale<br />
zaken (art. 782bis biedt geen soelaas vermits de uitspraken moeten getekend<br />
worden) kunnen zich bij een strikte interpretatie problemen voordoen. Luidens het<br />
bijzonder reglement zetelt bv. de eerste kamer op de eerste en de derde donderdag<br />
van elke maand. Vermits er andere raadsheren in sociale zaken zetelen op de eerste<br />
en derde donderdag dient de uitspraak steeds op 1 maand te worden gesteld. Dit<br />
heeft tot gevolg dat een zaak die gepleit wordt op donderdag 3 mei 2007 slechts op 5<br />
juni kan uitgesproken worden, zijnde niet “binnen een maand”. Hetzelfde probleem<br />
doet zich voor wanneer de uitspraak moet uitgesteld worden (ziekte,<br />
beroepsbezigheid, . ..) want dan zal in sommige gevallen de uitspraak “met meer dan<br />
en maand” moeten uitgesteld worden. Het is uiteraard niet de bedoeling van de<br />
wetgever geweest om de overschrijding van de termijn met een paar dagen steeds<br />
door de griffiers te doen opnemen op een lijst. Een ander probleem is de termijn van<br />
het beraad (in zijn totaliteit) die langer dan drie maanden aanhoudt. Ik ben van<br />
oordeel dat de gerechtelijke vakantie niet moet meegerekend worden om deze<br />
termijn te bepalen. Daar staat tegenover dat cassatie voor het bepalen van de<br />
termijn van zes maanden de gerechtelijke vakantie blijkbaar heeft meegerekend. In<br />
het zo-even aangehaald voorbeeld zou bij ziekte van een raadsheer de zaak op 5 juni<br />
moeten uitgesteld worden naar 6 september hetgeen een overschrijding van de<br />
termijn van drie maanden betekent. Op te merken valt dat de passe-partout van art.<br />
779, tweede lid Ger. W. werd opgeheven zodat een vonnis steeds moet uitgesproken<br />
(en ondertekend) worden door de raadsheren die aanwezig waren bij de sluiting van<br />
de debatten. Een elegante, werkbare, soepele oplossing die de geest van de wet<br />
respecteert zou een wetswijziging zijn waardoor “wanneer de uitspraak, het verdere<br />
beraad enz vervangen wordt door “... plaats vindt op de eerste nuttige zitting”.<br />
Art. 775 Heropening der debatten<br />
- Vroeger werd de melding gemaakt “verschenen partijen”. In de nieuwe wetgeving<br />
kan de niet-verschenen partij wel opmerking geven op het verzoek tot heropening,<br />
maar zelf geen verzoek doen omdat hij niet verschenen is. Het tussenarrest is bij<br />
verstek, eindarrest als gevolg ook, maar de versteklatende partij kan wel<br />
opmerkingen maken. Kan interpretatieproblemen geven.<br />
- Het heropenen van de debatten zonder een datum vast te stellen voor nieuwe<br />
pleidooien, heeft geleid tot een niet verwachte reactie vanwege de raadslui : bij<br />
gebrek aan tijd om conclusies te nemen of stukken neer te leggen binnen de<br />
toegekende termijnen, hebben de advocaten zich, in een brief aan het hof, motu<br />
proprio bijkomende termijnen toegestaan om hun opmerkingen te doen gelden: “Wij<br />
veronderstellen dat het hof de datum van zijn arrest navenant zal uitstellen” ! ! !<br />
- <strong>De</strong> rechter moet geen nieuwe pleitdatum voorzien, maar er is geen melding gemaakt<br />
wanneer de zaak in beraad is genomen waardoor de nieuwe wetgeving inzake beraad<br />
niet van toepassing is op die zaken.<br />
-Artikel 780bis Procesrechtsmisbruik<br />
Vraag 8 Pagina 7 van 8
- Indien de rechter een dergelijke straf uitspreekt, dient de administratie van de<br />
Registratie en Domeinen deze boete te innen. Op welke wijze moet de Ontvanger<br />
van de Registratie en Domeinen van dergelijk vonnis kennis krijgen ?<br />
Overgangsrecht<br />
- Is de wet van toepassing voor zaken waarvoor nog geen fixatie werd<br />
gevraagd/verleend voor 1 september 2007 (ondanks het in beraad nemen na 1<br />
september 2007) ?<br />
- de oude wet blijft nog van toepassing op sommige zaken en dit zorgt voor de nodige<br />
verwarring bij de griffiers;<br />
- Artikel 30 en 31 van de wet van 26 april 2007 zijn mijns inziens allesbehalve<br />
duidelijk en laten veel ruimte voor interpretatie en verschillende toepassingen<br />
- --- *** --- *** ---<br />
Vraag 8 Pagina 8 van 8
9. <strong>De</strong> Wet <strong>De</strong>skundigenonderzoek (art. 972, §1, Ger.W) bepaalt dat ieder<br />
deskundigenonderzoek start met een installatievergadering tenzij de rechter die het<br />
beveelt hiervan afwijkt “met instemming van de partijen”. Stelt deze nieuwe fase in het<br />
deskundigenonderzoek problemen en, zo ja, hoe lost u die op?<br />
Een aantal rechtbanken meent dat het te vroeg is om een oordeel te vellen.<br />
Een grote meerderheid van de rechtbanken is van oordeel dat de verplichting om,<br />
tenzij de rechter ervan afwijkt met instemming van alle partijen, een<br />
installatievergadering te organiseren een probleem stelt. Als redenen worden<br />
opgegeven:<br />
- <strong>Tijd</strong>rovend, kostelijk en omslachtigheid voor alle betrokkenen: magistraten, griffie<br />
(computerprogramma nog niet aangepast), partijen en deskundigen.<br />
- Onvoldoende magistraten en griffiepersoneel om de bijkomende administratieve<br />
taken te vervullen;<br />
- <strong>De</strong> datum van de installatievergadering moet door de rechter worden voorzien in<br />
de beslissing waarbij het deskundigenonderzoek wordt bevolen, zonder dat het<br />
mogelijk is om de agenda’s van de betrokkenen (deskundigen, advocaten,<br />
partijen) te raadplegen<br />
- <strong>De</strong> vragen aan de deskundigen gesteld met het oog op en ter gelegenheid van de<br />
installatievergadering zijn zeer moeilijk te beantwoorden. <strong>De</strong> deskundige heeft<br />
immers enkel kennis van de beslissing waarbij hij wordt aangewezen. Hij beschikt<br />
noch over de dossiers van de partijen, noch over het gerechtsdossier, noch over<br />
de stukken. Hoe kan dan bij voorbeeld worden geantwoord omtrent aanpassingen<br />
van de opdracht, termijnen noodzakelijk voor het onderzoek, de kosten van het<br />
onderzoek, …<br />
- Vooral in het kader van zeer gespecialiseerde expertises, bijvoorbeeld van<br />
medische aard (arbeidsrechtbanken, politierechtbanken, …) is<br />
installatievergadering overbodig. Een arbeidsrechtbank meldt dat “in de<br />
voorbereidende werken wordt vermeld dat de installatievergadering niet voor de<br />
arbeidsrechtbanken bedoeld is, maar dat de wet geen uitzondering maakt”.<br />
- <strong>De</strong> installatievergadering is niet noodzakelijk voor een daadwerkelijke controle<br />
van het deskundigenonderzoek door de rechter.<br />
Alle rechtbanken lossen dit op door aan de partijen systematisch te vragen of een<br />
installatievergadering opportuun is. In bijna alle gevallen zien partijen ervan af. Het<br />
feit dat men het telkens weer opnieuw moet vragen en in de beslissing moet vermelden<br />
leidt tot tijdverlies.<br />
In bepaalde gevallen is er evenwel geen afstand mogelijk:<br />
- Indien de rechter op de zitting vergeet de afstand te vragen aan de partijen.<br />
<strong>De</strong> magistraat die niet vraagt af te zien van de installatievergadering zit dikwijls op de<br />
dag van de installatievergadering tevergeefs te wachten omdat partijen noch de<br />
deskundige komen opdagen omdat blijkt dat zij toch afzien van de<br />
installatievergadering.<br />
Eén rechtbank lost dit als volgt op: “Als we “vergeten” de instemming te vragen,<br />
wordt een installatievergadering bepaald, maar bepaalt het vonnis tevens een<br />
bijkomende bepaling waarin aan partijen wordt medegedeeld dat zij hiervan nog<br />
steeds kunnen afzien mits verwittiging van deskundige en rechtbank. In voorkomend<br />
geval worden bijkomende bepalingen opgenomen alsof een instemming<br />
plaatsgevonden heeft”.<br />
Vraag 9 Pagina 1 van 3
Ook wanneer de rechter beslist ambtshalve (vaak door jeugdrechter) een<br />
deskundigenonderzoek te bevelen, is het moeilijk/onmogelijk vooraf de instemming<br />
van de partijen te vragen.<br />
- Indien één van de partijen verstek laat en dus niet kan instemmen met de<br />
afstand.<br />
Enkele rechtbanken melden dat “zelfs bij verstek komt het niet opportuun voor een<br />
installatievergadering te organiseren en wordt dit in het verstekvonnis gemotiveerd”.<br />
Dit probleem stelt zich vaak in de arbeidsgerechten: “In sommige types van dossiers,<br />
waarin het socialezekerheidsorgaan vrijwel systematisch verstek laat gaan, rijst het<br />
vraagpunt van het organiseren van die vergadering. Die organen werden<br />
gecontacteerd, en tot nu toe heeft slechts een van hen geantwoord en onder meer<br />
vermeld dat het ‘in het algemeen afziet van het inrichten van de<br />
installatievergadering.’ Die beslissing komt overeen met een praktijk die zich lijkt te<br />
veralgemenen.”<br />
- Indien één van de partijen bewust niet instemt met een afstand.<br />
Vooral partijen die persoonlijk verschijnen zonder bijstand van een advocaat zijn<br />
terzake terughoudend en wantrouwig.<br />
Er worden dus zeer weinig installatievergaderingen gehouden en bovendien<br />
worden ze in de regel als weinig nuttig en als loutere formaliteit ervaren. Enkel voor<br />
complexe en ongebruikelijke expertises zou een installatievergadering nuttig kunnen zijn.<br />
In die gevallen laat de installatievergadering toe om de opdracht beter te omschrijven,<br />
een agenda te bepalen en te wijzen op onverantwoorde kosten. Voorwaarde is dan wel<br />
dat de deskundige al kennis heeft kunnen nemen van de dossiers.<br />
Een parket stelt dat de installatievergadering in sommige gevallen interessant kan zijn :<br />
“Voor andere dossiers (onder meer inzake kindermishandeling, pedofilie, scheiding van<br />
de ouders) is die installatievergadering onder meer van belang omdat de rechter de<br />
mogelijkheid heeft het kader waarbinnen het deskundigenonderzoek kan verlopen, beter<br />
af te bakenen, in aanwezigheid van de partijen en de deskundige.” Een ander parket<br />
meldt daarentegen : « Bij de jeugdrechtbank is de aanwezigheid van het openbaar<br />
ministerie verplicht zowel voor het civielrechtelijke als voor het protectionele aspect. <strong>De</strong><br />
nieuwe bepaling van artikel 972, §1, van het Gerechtelijk Wetboek, verplicht het<br />
openbaar ministerie tot nieuwe prestaties die maar weinig toegevoegde waarde<br />
inhouden, aangezien het openbaar ministerie niet optreedt als eiser noch als verweerder<br />
voor het civielrechtelijke aspect.”<br />
Een aantal respondenten stellen voor artikel 972 Ger. W. te wijzigen.<br />
Sommigen menen dat de rechter soeverein moet kunnen oordelen over het nut van de<br />
installatievergadering. Anderen stellen voor te voorzien dat een installatievergadering<br />
enkel plaatsvindt wanneer één der partijen hierom uitdrukkelijk verzoekt en/of wanneer<br />
de rechter dit zelf wenselijk of noodzakelijk zou achten. Sommigen betreuren dat de<br />
formulering voorgesteld door de HRJ in zijn advies van 29 juni 2005 niet werd<br />
overgenomen.<br />
Andere suggesties:<br />
Vraag 9 Pagina 2 van 3
- de installatievergadering zou niet noodzakelijk in raadkamer moet plaatsvinden,<br />
maar zou desgewenst ook ter plekke moeten kunnen doorgaan, hetgeen nuttiger<br />
zou zijn;<br />
- de installatievergadering laten plaatsvinden na een eerste vergadering met de<br />
partijen en de deskundige;<br />
- Misschien zou een installatievergadering beter vervangen worden door een eerste<br />
evaluatievergadering na zes maanden met behoud van de verplichting een<br />
tussenverslag op te stellen indien het eindverslag niet klaar is.<br />
Andere gesignaleerde problemen:<br />
- de aanstelling van deskundigen op eenzijdig verzoekschrift en de daaraan<br />
verbonden noodzaak om de deskundige snel zijn vaststellingen te laten doen. Als<br />
oplossing wordt voorgesteld de op dat ogenblik enige partij in het geding (de<br />
verzoeker) afstand te laten doen van een installatievergadering<br />
- Toepassing in strafzaken en jeugdzaken: Een rechtbank stelt “wat de<br />
correctionele kamers betreft wordt er met deze wet alleen rekening gehouden bij<br />
een afhandeling uitsluitend op burgerlijk gebied en kan de rechter bepalen dat er<br />
afgezien wordt van het tegensprekelijk karakter volgens de aard van het misdrijf”.<br />
- Vragen van procedurele aard: Wat is de “beslissing” na de<br />
installatievergadering ? Is het een vonnis ? Is het een beschikking ? Uitspraak in<br />
openbare zitting ? In raadkamer ? Moet er een formeel proces-verbaal van de<br />
installatievergadering worden gemaakt ? Moeten alle verklaringen van de partijen<br />
daarin opgenomen worden ? Wat dient geacteerd te worden ? Welke formaliteiten<br />
dienen vervuld te worden? Dient de installatievergadering buiten de gewone<br />
zittingsuren plaats te vinden ?<br />
- <strong>De</strong> rechtbanken zijn niet uitgerust om de vergadering via telecommunicatie<br />
(met de deskundige) te laten plaatsvinden.<br />
Vraag 9 Pagina 3 van 3
10. Stelt de nieuwe regeling inzake de betaling van de kosten en erelonen van de<br />
deskundige, en in het bijzonder deze inzake de consignatie van de provisie, een<br />
probleem?<br />
Op het ogenblik van het beantwoorden van de vragen was er nog niet veel<br />
ervaring met de toepassing van de nieuwe betalingsregels.<br />
Bijna alle respondenten vermelden dat deze regeling beduidend meer werk<br />
betekent voor de rechtbanken, in het bijzonder voor de griffies, zonder dat er voor<br />
bijkomend personeel werd gezorgd.<br />
Het bijkomende werk bestaat onder meer in:<br />
- <strong>De</strong> griffie moet een aparte boekhouding per zaak bijhouden.<br />
- Het is niet steeds gemakkelijk te bepalen voor welke zaak een provisie wordt<br />
gestort, vooral als de provisie door derden wordt overgeschreven en zij geen<br />
(juiste) referte vermelden;<br />
- <strong>De</strong> deskundigen vragen sowieso dat de helft van het gestorte provisiebedrag<br />
wordt vrijgegeven, en dat houdt extra handelingen op het vlak van de<br />
boekhouding in.<br />
- Sommige magistraten kennen provisies toe, vermeerderd met de BTW. <strong>De</strong><br />
deskundigen vragen de vrijgave soms ook vermeerderd met de BTW. Dit geeft<br />
problemen voor de griffie voor de berekeningen.<br />
- de opvolging van de provisionering en de afrekening op het einde zal zeer zeker<br />
een bijkomende belasting met zich brengen: zaken dienen immers afzonderlijk<br />
opgevolgd te worden en informatie dient ingewonnen omtrent de stand van het<br />
deskundigenonderzoek en eventuele terugstorting van bedragen aan partij(en) die<br />
geprovisioneerd heeft/hebben.<br />
- <strong>De</strong> procedures voorzien door de nieuwe wet zullen leiden tot bijkomende<br />
verzoekschriften en procedure-incidenten<br />
Als voorbeeld voor de verhoging van de werkdruk kan worden verwezen naar het<br />
antwoord van de burgerlijke griffie van een grote rechtbank van eerste aanleg:<br />
“<strong>De</strong> werklast is in de griffie duidelijk toegenomen. Sedert 1 september werden er 253<br />
vonnissen uitgesproken door de burgerlijke rechtbank met expertise. Per week krijgt de<br />
griffie meer dan 100 brieven binnen en op twee maanden werden er meer dan 1300<br />
gerechtsbrieven verstuurd. <strong>De</strong> griffie slaagt er niet in de vonnissen binnen de 5 dagen te<br />
betekenen. Om alle facetten van de nieuwe wet toe te passen en goed te beheren is het<br />
noodzakelijk een aparte dienst op te richten. Hiervoor is echter bijkomend personeel<br />
nodig.<br />
Er is ook een probleem met het huidige informaticasysteem. Dit zou dringend moeten<br />
aangepast worden aan de nieuwe wet en de noden van de griffie en de rechtbank.<br />
Momenteel kunnen we niet efficiënt werken”.<br />
Een aantal respondenten stellen voor bepaalde van deze (praktische) problemen<br />
oplossingen voor:<br />
- “Aan de advocaten en de deskundigen werd dan ook de aanbeveling gedaan de<br />
voorkeur te geven aan consignatie op een rubriekrekening op naam van de<br />
deskundige bij een kredietinstelling.” Andere rechtbanken pleiten echter voor het<br />
tegenovergestelde en stellen voor om enkel de consignatiemogelijkheid bij de<br />
griffie te gebruiken ten einde overzicht te behouden op de betalingen. Sommigen<br />
leggen dit nu al op bij vonnis.<br />
- Om de boekhouding van de griffie te vergemakkelijken werd in een bepaalde<br />
rechtbank afgesproken, minstens voor een proefperiode, het te consigneren<br />
bedrag bij alle of in elk geval bij standaardzaken, gelijk te bepalen met het<br />
voorschot dat aan de deskundige mag worden uitbetaald, zodat het onmiddellijk<br />
kan worden doorgestort. Het is niet duidelijk of hiermee ook wordt bedoeld dat in<br />
dat geval rechtstreekse betaling aan de deskundige wordt toegestaan.<br />
Vraag 10 Pagina 1 van 5
<strong>De</strong> combinatie van de laatste twee maatregelen lijkt in vele gevallen een bevredigend<br />
resultaat te geven.<br />
Een beperkt aantal respondenten vermeldt problemen voor de deskundigen en<br />
een aantal hiervan vreest zelfs dat sommige deskundigen om die redenen zullen<br />
afhaken:<br />
- Voor de deskundige is het niet duidelijk of hij zijn werkzaamheden moet<br />
aanvatten zelfs als de provisie nog niet is geconsigneerd. Vroeger stond dit<br />
uitdrukkelijk in de wet. Sommigen menen dat de deskundige zijn activiteiten wel<br />
mag opschorten zolang de provisie niet werd geconsigneerd. Het nieuwe artikel<br />
989 Ger.W. zou anders geen zin hebben.<br />
- de kosten van de expertise worden aanzienlijk verhoogd: veel meer<br />
(aangetekende) briefwisseling en comptabiliteitsverrichtingen (zie ook verder bij<br />
bespreking toepassing door de arbeidsrechtbanken).<br />
- te omslachtig voor de deskundigen om aan hun kosten en erelonen te geraken.<br />
- In vele expertises moeten de deskundigen de kosten uit hun eigen zak<br />
voorschieten omdat de bedragen van de consignaties en vrijgaven te laag zijn of<br />
omdat partijen en/of advocaten de provisies niet storten of omdat onverwacht<br />
hoge kosten de kop opsteken in afwachting van het totstandkomen van<br />
bijkomende consignaties en vrijgaven.<br />
- <strong>De</strong> deskundigen zijn gedemotiveerd door die maatregel die zij maar moeilijk<br />
aanvaarden, gelet op de vereisten van hun werk en op de omstandigheid dat het<br />
stelsel dat hun wordt opgelegd verschilt van de regels inzake kosten en ereloon<br />
die voor ondermeer de advocaten gelden.<br />
- Veelal is het niet mogelijk voor de deskundige om de kostprijs te berekenen<br />
wanneer hij de zaak niet goed kent, de plaats niet heeft gezien, de omvang van<br />
de te bestuderen documenten niet kent, of niet weet hoeveel werk de<br />
opzoekingen zullen vergen. <strong>De</strong> reële kostprijs kan oplopen tot een drievoud van<br />
het geschatte bedrag. Daarbovenop nog een vergadering “per telefoon” behoeft<br />
geen verdere commentaar!<br />
- In verband met het probleem van de uitbetaling van de geneesheren-specialisten<br />
(sapitaires) op wie de wetsdokters een beroep doen, is de wet niet precies ; de<br />
vraag is wie eigenlijk hun erelonen en onkosten ten laste moet nemen ?<br />
- Sommige deskundigen zijn van oordeel dat de nieuwe regelgeving vertraging in<br />
de uitvoering van hun opdrachten met zich zal brengen. Het kan gebeuren dat<br />
partijen listen gebruiken om het verloop van het deskundigenonderzoek te<br />
vertragen. <strong>De</strong> deskundigen wachten in dat geval op de uitbetaling van hun<br />
ereloon en worden op die manier gestraft.<br />
- <strong>De</strong> deskundigen klagen eveneens over de opgelegde termijnen, ondermeer bij<br />
deskundigenonderzoeken die steeds complexer worden.<br />
- Sommige deskundigen wijzen op het gevaar dat de kwaliteit van de<br />
deskundigenonderzoeken er de komende jaren wel eens op achteruit zou kunnen<br />
gaan, als gevolg van de demotivatie.<br />
Andere vermelde problemen zijn :<br />
- Gebrek aan uniformiteit van de provisies. Om toch enige uniformiteit te<br />
bekomen heeft één rechtbank een overzicht gemaakt van de gebruikelijke<br />
provisies voor deskundigen. Een andere rechtbank heeft beslist om voorlopig voor<br />
standaardzaken altijd dezelfde provisie te bepalen. Eén rechtbank stelt voor om<br />
ook te zorgen voor eenvormigheid tussen verschillende arrondissementen.<br />
- <strong>De</strong> toepassing in strafzaken :<br />
“Het probleem van de consignatie doet zich vaker voor in correctionele<br />
zaken. <strong>De</strong> veroordeelde betaalt niet. Er wordt reflectie gevoerd over de<br />
draagwijdte van de rechtsbijstand in dat stadium van de rechtspleging, nu<br />
daar de schuld al is vastgesteld.”.<br />
Vraag 10 Pagina 2 van 5
Eén parket is van oordeel dat de provisieregeling niet van toepassing is in<br />
strafzaken.<br />
- “Eén rechtbank maakt gewag van verschillende praktijken binnen de rechtbank<br />
m.b.t. de wijze en het ogenblik van het bepalen van het voorschot: “Voor de<br />
uitbetaling van de onkosten en erelonen en de consignatie van de provisie in die<br />
materie wijzen sommige magistraten, na kennisgeving van het vonnis aan de<br />
deskundige en aanvaarding van de opdracht (met opgave van het gewenste<br />
bedrag van de consignatie) door die deskundige, een speciale beschikking die de<br />
provisie vaststelt (zie bijgevoegd model). Andere magistraten houden er een<br />
andere “visie” op na, en stellen het bedrag rechtstreeks vast in het vonnis. Als<br />
bijlage gaan enkele voorbeelden. Maar er werd nooit een probleem opgeworpen<br />
naar aanleiding van die verschillende werkwijzen.”<br />
- “<strong>De</strong> verplichte begroting (zonder begroting geen betaling aan de deskundige)<br />
aan het einde van het onderzoek brengt veel onnodig werk mee. Er zou kunnen<br />
voorzien worden dat de staat aanvaard is als de partij niet binnen de vijftien<br />
dagen reageert en dat de staat daardoor automatisch uitvoerbaar wordt”.<br />
- Vragen van procedurele aard :« Indien de deskundige bijkomende provisie<br />
vraagt, moeten partijen dan mee worden opgeroepen om hierover gehoord te<br />
worden? Volgt er een beschikking? Vonnis? »<br />
- “<strong>De</strong> sensibilisering door de wetswijziging heeft ook de deskundige wakker geschud<br />
waardoor stilaan duidelijk wordt dat erelonen zeer sterk uiteenlopen in de diverse<br />
arrondissementen en geschillen hierover wel eens exponentieel zouden kunnen<br />
toenemen…weerom procedures in de procedure…waardoor processen langer<br />
duren. Hoog tijd voor een onafhankelijk deskundigeninstituut???”<br />
- “Indien de rechter beslist dat de provisie door verschillende partijen moet betaald<br />
worden, ontstaat er soms onduidelijkheid. <strong>De</strong> deskundigen en soms ook de griffie<br />
hebben geen zicht op wie reeds betaald heeft. Zij dienen daarvoor steeds contact<br />
op te nemen met de griffie en/of met partijen. Dit is omslachtig. Suggestie:<br />
provisionering door de meest gerede partij lijkt mij overzichtelijker”.<br />
- Een hof meldt een probleem inzake het overgangsrecht : “<strong>De</strong><br />
overgangbepalingen van de nieuwe wet schijnen nog vragen op te roepen bij<br />
menige deskundige,meer bepaald of zij ja dan neen (nog langer) rechtstreeks<br />
betaling van de partijen in ontvangst mogen nemen in de oude zaken ( d.w.z.<br />
deskundigenonderzoeken die reeds aanhangig waren bij de inwerkingtreding van<br />
de nieuwe wet). Dit is m.a.w. de vraag naar de toepassing in de tijd van het<br />
nieuw art. 991bis,ingevoerd bij art 32 W.15 mei 2007. Dirk Scheers en Pierre<br />
Thiriar (cfr. Het gerechtelijk recht in de hoogste versnelling? Intersentia,p. 205 en<br />
206) stellen dat dit artikel van toepassing is op alle deskundigenonderzoeken die<br />
bevolen worden na de inwerkingtreding van de wet op 1 september 2007. Art 34<br />
van de wet van 15 mei 2007 die de overgangsbepalingen regelt stelt als algemene<br />
regel dat de wet van toepassing is op deskundigenonderzoeken die bevolen<br />
worden na de inwerkingtreding van de wet. Uitzondering hierop zijn de artikelen<br />
875bis,972bis,§1,eerste lid, 973,§1,974,§1 en 991,§2,tweede en derde lid.<br />
Conclusie: op art 991bis is de algemene regel van toepassing wat inhoudt dat<br />
deze wetsbepaling enkel van toepassing is op deskundigenonderzoeken die<br />
bevolen worden na de inwerkingtreding van de wet”.<br />
<strong>De</strong> arbeidsrechtbanken blijken de regels inzake provisie en consignatie<br />
nauwelijks toe te passen.<br />
- In socialezekerheidszaken is het altijd de instelling die tot de kosten wordt<br />
verwezen (1017, lid 2, Ger.W.) en de kosten en erelonen zijn bepaald door het KB.<br />
<strong>De</strong> instellingen betaalden de deskundigen vroeger rechtstreeks en pas na indiening<br />
van het eindverslag of het eindvonnis. Aangezien deze instellingen solvabel zijn en<br />
het om lage bedragen ging, zagen de deskundigen daar geen graten in.<br />
Vraag 10 Pagina 3 van 5
<strong>De</strong> meeste arbeidsrechtbanken zullen hieraan niets veranderen: Er worden nog<br />
steeds geen voorschotten gevraagd door de deskundige en de rechter kent ze ook<br />
niet toe.<br />
Een aantal experten zou wel opgeworpen hebben dat de tarieven opgelegd door het<br />
KB niet zijn aangepast aan de bijkomende formaliteiten die de wet oplegt<br />
(aangetekende brieven, …). Eén arbeidsrechtbank schrijft dienaangaande:<br />
“<strong>De</strong> nieuwe wet deskundigenonderzoek vormt een groot probleem in de<br />
geschillen sociale zekerheid, waar de deskundigen slechts een uiterst beperkte<br />
staat van kosten en erelonen mogen aanrekenen ( KB 14.11.2003 bijlage 8),<br />
welke niet overeenstemt met hun werkelijke kosten en tijdsbesteding.<br />
Indien één zelfde deskundige wordt aangesteld in een groot aantal zaken maakt<br />
hij hierover geen probleem, gezien de moeilijke en tijdrovende zaken<br />
gecompenseerd worden door de routinezaken. Indien een deskundige éénmalig<br />
wordt aangesteld in een zeer specifiek en moeilijk onderzoek, komt de<br />
beperking ingevolge het KB van 14.11.2003 problematisch voor vermits het<br />
zeer moeilijk is in deze omstandigheden een geschikte deskundige te vinden die<br />
voor een hongerloon wil werken.<br />
Dit probleem stelt zich des te meer (ook voor de deskundigen met verschillende<br />
opdrachten) indien de rechter gebruik wenst te maken van de mogelijkheden<br />
geboden door de artikelen 984 tot 986 van het Gerechtelijk Wetboek, met name<br />
horen van de deskundige ter zitting, vordering van een deskundige om aanwezig<br />
te zijn bij een plaatsbezoek enz.<br />
Het K.B. van 14.11.2003 heeft hiervoor geen vergoeding voorzien, en de enige<br />
mogelijkheid tot begroting zit m.i. vervat in punt 3,d hetwelk voor elk ander<br />
onderzoek of advies een vergoeding voorziet van 66,27 EUR. Het is duidelijk<br />
dat een dergelijke vergoeding totaal irreëel is : indien de deskundige bv. wordt<br />
opgeroepen op een zitting betekent dit toch al gauw een vacatie van minstens<br />
één uur, terwijl er hoe dan ook geen vergoeding voorzien is voor de<br />
verplaatsingskosten.<br />
Op dit vlak dient er dringend een oplossing tussen te komen, gezien het in de<br />
toekomst moeilijk zal zijn om bekwame deskundigen te vinden voor het<br />
uitvoeren van moeilijke onderzoeken”.<br />
- In zaken mbt arbeidsongevallen en beroepsziekten is het de<br />
arbeidsongevallenverzekeraar of het Fonds die de kosten betaald, maar daar is er<br />
geen tarifering.<br />
In deze zaken worden soms wel voorschotten gevraagd door de experten. <strong>De</strong> door de<br />
arbeidsrechtbanken hieraan gegeven oplossingen verschillen:<br />
Een rechtbank meldt dat ze met de deskundigen de afspraak heeft<br />
gemaakt dat ze geen gebruik zullen maken van de mogelijkheid tot<br />
consignatie en dit om de griffie te ontlasten.<br />
Een andere rechtbank heeft met de advocaten van de verzekeraars<br />
afgesproken dat de rechtbank enkel een beperkte provisie tot dekking van<br />
de kosten zou toekennen die overeenkomt met het onmiddellijk vrij te<br />
geven gedeelte, zodat niet wordt geconsigneerd.<br />
Op te merken valt dat de deskundigen in de sectoren arbeidsongevallen en<br />
beroepsziekten vragen dat de provisie rechtstreeks aan hen wordt gestort.<br />
Bijgevolg is in dat geval consignatie op de griffie niet nodig. Een andere<br />
rechtbank meent dat deze praktijk niet meer kan : “Hier zouden problemen<br />
kunnen ontstaan omdat in het verleden de verzekeringsmaatschappij op<br />
eenvoudig verzoek van de deskundige een provisie stortte. Dit kan nu niet<br />
meer”<br />
Vraag 10 Pagina 4 van 5
Indien de deskundige zich wenst te laten bijstaan door een specialist dient<br />
hij – indien geen consignatie wordt uitgesproken - deze kosten zelf voor te<br />
schieten, aangezien deze specialisten meestal onmiddellijk betaald willen<br />
worden. Eén respondent merkt op dat in dat geval wel een provisie<br />
mechanisme kan worden toegepast.<br />
- Gelet op deze bijzondere regelingen stelt een rechtbank voor :”Het ware beter<br />
geweest dat men bij de totstandkoming van deze wet een uitzondering had<br />
voorzien voor de sociale zaken en de arbeidsongevallen. <strong>De</strong>ze uitzondering<br />
heeft men wel gemaakt voor de arbeidsrechtbank bij de Wet betreffende<br />
verhaalbaarheid van de erelonen van de advocaat”.<br />
- Bij de antwoorden van de arbeidsrechtbanken worden nog twee bedenkingen<br />
geformuleerd:<br />
<strong>De</strong> meeste rechtbanken zeggen niets over de toepassing in andere zaken<br />
(bijv. arbeidsovereenkomsten). Eén respondent zegt hierover: “Toch kan<br />
niet worden voorbijgegaan aan het probleem voor het geval van nietmedische<br />
deskundigenonderzoeken, of voor het hypothesegeval van<br />
deskundigen die onkosten moeten maken. Mocht dat zich voordoen, dan<br />
kan een provisiemechanisme worden toegepast.“<br />
<strong>De</strong> meeste arbeidsrechtbanken beperken hun antwoorden tot de<br />
toepassing van de regels inzake provisie en consignatie. Over de<br />
toepassing van de andere regels inzake de betaling van de kosten en<br />
erelonen van de deskundige wordt er weinig gezegd.<br />
Vraag 10 Pagina 5 van 5
11. Kent u andere pijnpunten van de Wet <strong>De</strong>skundigenonderzoek en, zo ja, welke?<br />
Opmerkingen van algemene aard:<br />
- Aangezien de wet nog maar pas in werking is getreden is een aantal respondenten van<br />
oordeel dat het te vroeg is om een algemene beoordeling te maken van de wet.<br />
Sommigen hebben dan ook nog geen bijkomende pijnpunten ontdekt.<br />
- Globaal zijn de nieuwe wetgevingen die werden ingevoerd sinds één september 2007<br />
een ramp voor de griffie. Er werd geen uitbreiding voorzien terwijl de werklast enorm<br />
is toegenomen: versturen van beschikkingen, gerechtsbrieven en vonnissen aan veel<br />
meer personen dan ooit te voren, diverse bijkomende oproepen in echtscheidingszaken<br />
enz. <strong>De</strong> kaders moeten dringend worden aangepast.<br />
- <strong>De</strong>zelfde algemene opmerking geldt voor de magistraten : « Gelooft men nu echt, nu<br />
het rechtsprekend werk door de onophoudelijke en laagkwalitatieve wijzigingen in de<br />
wetgeving steeds moeilijker wordt, dat de rechters ‘zonder verdere problemen’ naast hun<br />
rechtsprekende taken kunnen instaan voor een steeds toenemend aantal verplichtingen<br />
zoals de instaatstelling van de zaken en de opvolging van de<br />
deskundigenonderzoeken ? ?? Voor de rechters (en voor hun griffiers) bestaat de<br />
grootste moeilijkheid erin dat zij op een steeds groter veelvoud van fronten moeten<br />
optreden om al die taken tegelijkertijd op zich te nemen, waardoor hun situatie steeds<br />
stresserender wordt en er steeds meer van hen afwezig raken wegens ziekte.”<br />
- <strong>De</strong> Wet <strong>De</strong>skundigenonderzoek vertrekt van een verkeerd uitgangspunt en getuigt<br />
van een fundamenteel wantrouwen t.a.v. deskundigen. « <strong>De</strong> overgrote meerderheid van<br />
de experts is zeer degelijk en de schaarse rotte appels kunnen gemakkelijk weggeplukt<br />
worden en gesanctioneerd. Het moet de bedoeling blijven dat er kan beroep gedaan<br />
worden op experts en dat deze niet afgeschrikt worden door wantrouwen,<br />
administratieve rompslomp en te karige provisies ».<br />
- Problemen i.v.m. de toepassing van de wet in strafzaken:<br />
“In correctionele zaken zijn de regels van het Gerechtelijk Wetboek ook van<br />
toepassing op de deskundigenonderzoeken die in het kader van de burgerlijke<br />
vordering worden bevolen, maar de correctionele griffies hebben geen<br />
aangepast informaticaprogramma om ondermeer de gerechtsbrieven te<br />
versturen...”<br />
“Het is helemaal niet duidelijk of de nieuwe wetgeving eveneens toepasselijk is<br />
op de vonnissen uitgesproken door de correctionele rechtbank. Hierover zou<br />
best duidelijkheid gebracht worden via een wettelijk ingrijpen. Sommige<br />
kamers passen de oude wet nog toe, andere een gedeelte van de nieuwe wet<br />
en sommige geen enkele. We stellen ook nog vast dat het parket de<br />
deskundige verwittigt van zijn aanstelling.<br />
“Onduidelijkheid welke artikelen van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking<br />
tot het deskundigenonderzoek ook in strafzaken van toepassing zijn in geval<br />
van aanstelling van een deskundige op strafgebied bij tussenvonnis door de<br />
strafrechter. Het O.M. voert dit vonnis weliswaar uit door de deskundige in<br />
werking te stellen, maar het komt niet aan het O.M. toe om als partij te<br />
bepalen welke regels van het Ger. Wb. wel van toepassing zijn en welke niet,<br />
omdat ze onverenigbaar zouden zijn met de regels van strafvordering. Dit is<br />
de taak van de rechter, maar als deze daarover zwijgt, komen we in een<br />
delicate situatie terecht, waaruit ook de deskundige zich niet autonoom kan<br />
(en wil) bevrijden”.<br />
Vraag 11 Pagina 1 van 4
- <strong>De</strong> werking van de overgangsbepalingen is niet altijd even duidelijk. Bijvoorbeeld<br />
bij de bevestiging van de aanstelling van een deskundige of de vervanging van een<br />
deskundige die onder de oude wetgeving werd aangesteld.<br />
Specifieke problemen per artikel (andere dan die mbt de<br />
installatievergadering en de kosten en erelonen):<br />
- Mbt de inwerkingstelling van de expertise (972 Ger.W.):<br />
- “het automatisch laten uitvoeren van het door de rechter bevolen<br />
deskundigenonderzoek kan voor problemen zorgen, onder meer in dossiers<br />
inzake huurschade ”<br />
- “de automatische kennisgeving verhindert dat deskundigen “voor het geval<br />
dat” worden aangesteld en dat de partijen kunnen onderhandelen”<br />
- “de totaal onrealistische termijn van 8 dagen die aan de deskundige wordt<br />
“gegund” om kennis te geven van de eerste zitting. In<br />
socialezekerheidsgeschillen neemt de deskundige eerst informeel contact<br />
op met de geneesheer van de sociale zekerheidsinstellingen en de<br />
eventuele raadsgeneesheer van de sociaal verzekerde om een datum af te<br />
spreken. Lukraak een datum bepalen leidt hoe dan ook tot een uitstel”.<br />
“Het moet aan de deskundige worden overgelaten om te zorgen voor een<br />
snelle organisatie die ertoe leidt dat het deskundigenonderzoek binnen de<br />
termijnen wordt afgesloten.”<br />
- Met betrekking tot het toezicht op het verloop van het onderzoek (973<br />
Ger.W):<br />
- “<strong>De</strong> zittingen van de kamers, belast met het toezicht op de<br />
deskundigenonderzoeken zijn nu reeds overbelast met lange wachttijden<br />
voor experten en advocaten. <strong>De</strong> vraag wordt gesteld of de expertisekosten<br />
hierdoor niet nodeloos duurder worden (de wachttijd van de experten zal<br />
toch verrekend worden in de uiteindelijke expertisekost?)”.<br />
- “Alle verzoeken worden zonder pleittijd op de rollen gezet en brengen<br />
discussies met zich waardoor verlies van pleittijd ontstaat voor de andere<br />
zaken” .<br />
- “Bovendien moet worden uitgesproken binnen de week wat niet altijd<br />
evident is”.<br />
- “Net zoals bij de naleving van de termijn voor beraad is de nieuwe<br />
procedure voor de controle van de termijnen log en dwingend, en zorgt zij<br />
er in de eerste plaats voor dat de rechtbank de normale termijn voor een<br />
deskundigenonderzoek van 4 naar 6 maanden heeft gebracht…” “<strong>De</strong><br />
termijnen die in artikel 973 worden aangegeven, zijn te kort”.<br />
- Vragen van procedurele aard: “Wanneer de rechter een betwisting in de<br />
loop van de expertise moet beslechten (toepassing van het nieuw art. 973,<br />
tweede alinea, Ger.W.) : wie is “de rechter” in collegiaal samengestelde<br />
rechtscolleges ? En opnieuw : wat is de “beslissing” (vonnis of beschikking)<br />
en waar wordt ze uitgesproken? (openbaar of in raadkamer)”. “Moeten de<br />
sociale rechters ook aanwezig zijn en tekenen? Moet er een openbaar<br />
ministerie aanwezig zijn? <strong>De</strong> procedure is in de wet niet uitgewerkt”. “Kan<br />
een rechter belast met de controle ook uitspraak doen over een eventuele<br />
vervanging ? Is zulks een vonnis waartegen beroep mogelijk is ? Idem voor<br />
beslissingen inzake betwiste erelonen ? Indien dit als een vonnis wordt<br />
beschouwd”.<br />
- “de zeer ruime bepaling van “alle betwistingen” die door de rechter dienen<br />
beslecht te worden (van art. 973 § 2, 1ste lid Ger.W.)”<br />
- Artikel 973 § 2 Ger.W. is te omslachtig: “<strong>De</strong> responsabilisering zowel van<br />
de rechtbank (controle) als van de deskundigen zelf is geen slechte zaak.<br />
Vraag 11 Pagina 2 van 4
Reeds jaren werkten wij met die geest voor ogen, evenwel op een minder<br />
formalistische en meer pragmatische manier. Nu dienen alle geschillen via<br />
raadkamer beslecht te worden, met oproepingen en tussenbeslissingen,<br />
gemotiveerd, en door de rechter belast met de controle”.<br />
- “Hoe moet men, voor de zaken opgesomd in art. 704, eerste lid Ger.W., de<br />
kennisgeving bepaald in het nieuwe art. 973, § 2, lid 3 en 5 Ger.W.<br />
(binnen de vijf dagen met gewone brief aan de partij(en) op tegenspraak<br />
en hun raadslieden en met gerechtsbrief aan de deskundige en de<br />
partij(en) bij verstek) rijmen met het voorschrift van art. 792, lid 2 en 3<br />
(binnen de acht dagen met gerechtsbrief met daarop de verplichte<br />
vermeldingen), zeker wanneer er ook gedeeltelijk een uitspraak ten gronde<br />
is?”<br />
- Met betrekking tot de controle op de naleving van de termijn voor het indienen<br />
van het eindverslag (art. 974, §3 Ger.W.):<br />
- “Het is niet eenvoudig om na te gaan in welke zaken het<br />
deskundigenonderzoek de vooropgestelde termijn overschrijdt”.<br />
- “<strong>De</strong> deskundigen merken op dat aan de basis van de onmogelijkheid om<br />
het deskundigenonderzoek binnen de vooropgestelde termijn rond te<br />
krijgen, vaak feiten liggen die gewild of per ongeluk te wijten zijn aan een<br />
van de partijen, of onvoorziene taken of analyses die moeten worden<br />
uitgevoerd, of nieuwe gegevens of feiten die werden ontdekt.”<br />
- “<strong>De</strong> rompslomp voor de eenvoudige verlenging van de termijnen voor de<br />
neerlegging van het (voor)verslag is contra-productief”.<br />
- Artikel 974 § 3 Ger. W. is een te omslachtige procedure.<br />
- “<strong>De</strong> interpretatie van artikel 974 § 3 loopt uiteen: indien de deskundige<br />
tijdig verlenging van de termijn vraagt:<br />
o dient de deskundige en de partijen te worden opgeroepen in<br />
raadkamer of<br />
o dient de voorzitter van de kamer bij beschikking de verlenging van<br />
de termijn te bevelen. Verschillende magistraten menen dat artikel<br />
973 § 2 dient toegepast, alhoewel dit artikel specifiek spreekt over<br />
“betwistingen”.<br />
- “Door de jaren heen heeft de praktijk ons geleerd dat de termijn voor het<br />
neerleggen van het deskundigenverslag vaak overschreden wordt. Nu de<br />
rechter, bij overschrijding van de termijn, ambtshalve de deskundige en de<br />
partijen moet oproepen (artikel 974 §3 Ger.W.), zal dit ongetwijfeld<br />
bijkomende werklast met zich brengen”.<br />
- Met betrekking tot het voorlopig advies: “de vaagheid van het begrip “redelijke<br />
termijn” die de deskundige moet toestaan aan de partijen voor het maken van hun<br />
opmerkingen op het voorverslag (art. 976 Ger.W.)”<br />
- Met betrekking tot de bepalingen inzake de beperkte tussenkomst van de<br />
deskundigen (984 – 985 Ger.W.): “<strong>De</strong> maatregelen voor vereenvoudigd<br />
deskundigenonderzoek worden overwogen en zouden beter in de wetgeving omschreven<br />
moeten zijn.” “<strong>De</strong> bepalingen over de maatregelen voor vereenvoudigd<br />
deskundigenonderzoek zijn slecht opgesteld. Zij zouden moeten preciseren dat de<br />
rechter een deskundige kan sturen om alleen vaststellingen te doen en mondeling<br />
verslag uit te brengen en zouden de juiste modaliteiten moeten preciseren. ”<br />
- “<strong>De</strong> nieuwe wet biedt geen oplossing voor twee essentiële problemen, met<br />
name de keuze van de deskundige (opstellen van lijsten met erkende deskundigen,<br />
regelmatig herzien van die lijsten, …) en de tarifering van hun erelonen. Dat tarief zou<br />
moeten worden besproken met hun beroepsorganisaties, zelfs, voor de niet<br />
gereglementeerde beroepen,met de Belgische vereniging van deskundigen (ABEX”).<br />
Vraag 11 Pagina 3 van 4
- “<strong>De</strong> wet bepaalt ook geen ‘ambtshalve’ voortzetting van het proces eens het<br />
deskundig verslag is neergelegd. In sociale zekerheidszaken stellen wij na het toekomen<br />
van het verslag reeds jaren de zaak ‘ambtshalve’ vast, vroeger op grond van art. 730<br />
Ger.W. nu zonder vermelding van artikel. Dit bespoedigt in elk geval het proces”.<br />
- “<strong>De</strong> nieuwe wet zegt niets over de vraag of de verzoeningen al dan niet<br />
vertrouwelijk zijn”<br />
Vraag 11 Pagina 4 van 4