30.08.2013 Views

Memoire van Toelichting Wfz-kst-32398-3[1] MvT ... - GGZ Nederland

Memoire van Toelichting Wfz-kst-32398-3[1] MvT ... - GGZ Nederland

Memoire van Toelichting Wfz-kst-32398-3[1] MvT ... - GGZ Nederland

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

De NVvP is voorstander <strong>van</strong> de verplichting tot opname en behandeling,<br />

maar vraagt zich af wat dit betekent voor de mensen die zich niet willen<br />

laten behandelen en voor wie (nog) onvoldoende behandelmogelijkheden<br />

zijn. De VGN vindt dat de zorgaanbieder niet verplicht kan worden tot<br />

plaatsing indien de overeengekomen capaciteit of productie niet<br />

toereikend is. Verder vindt de VGN de boetebepaling niet passend. Naar<br />

aanleiding <strong>van</strong> de opmerking <strong>van</strong> de NVvP wijzen wij er op dat de<br />

plaatsing <strong>van</strong> de forensische patiënt zo veel als mogelijk geschiedt bij de<br />

instelling die de voor de patiënt de beste behandeling kan bieden. Vanuit<br />

het oogpunt <strong>van</strong> de forensische patiënt vinden wij om die reden een<br />

(indien nodig) gedwongen plaatsing en behandeling verantwoord.<br />

Forensische patiënten met een voorwaardelijke strafrechtelijke titel<br />

hebben zelf ingestemd met de behandeling. De bepaling die voorziet in<br />

een verplichting tot opname en behandeling wordt slechts als ultimum<br />

remedium ingeroepen. Dit betekent dat daarin zo veel mogelijk wordt<br />

bezien of de betreffende instelling beschikt over de capaciteit tot opname.<br />

Omdat de bepaling slechts bij uiterste noodzaak kan en zal worden<br />

ingeroepen, achten wij een boetebepaling verantwoord.<br />

De NVvP merkt naar aanleiding <strong>van</strong> artikel 6.7 op dat de mogelijkheid <strong>van</strong><br />

vrijwillige overplaatsing <strong>van</strong>uit detentie naar de reguliere zorg lijkt te<br />

vervallen en dat alle overgeplaatsten zullen moeten vallen onder een<br />

zorgmachtiging. De NVvP merkt dit terecht op. Het is onze bedoeling om<br />

de verschillen in rechtspositie tussen forensische patiënten in de<br />

instellingen zo veel als mogelijk te beperken. Om die reden is bepaald dat<br />

in alle gevallen een machtiging is vereist op grond <strong>van</strong> de Wet bopz (of de<br />

opvolger daar<strong>van</strong>). Dit heeft tot gevolg het verschil in rechtspositie tussen<br />

de vrijwillig en onvrijwillig overgebrachte forensische patiënten komt te<br />

vervallen. De NVvP maakt zich in dit verband zorgen over de motivatie<br />

<strong>van</strong> de betrokkene voor de behandeling als de vrijwillige mogelijkheid<br />

vervalt. Bij nadere beschouwing <strong>van</strong> artikel 6.7 hebben wij dan ook<br />

besloten om dit artikel zodanig aan te vullen, dat de over te plaatsen<br />

forensische patiënt de mogelijkheid wordt geboden om via een zelfbindingsverklaring<br />

zijn rechtspositie te bepalen. Indien de zelfbindingsverklaring<br />

wordt ondertekend vrijwillig aan de overplaatsing en de daaraan<br />

verbonden rechtspositie <strong>van</strong> de Wet bopz (of Wet verplichte ggz). Indien<br />

de betrokkene de verklaring niet tekent, wordt een machtiging aangevraagd.<br />

Financiële consequenties en uitvoeringsconsequenties<br />

De Federatie Op<strong>van</strong>g beveelt aan om de uitvoeringskosten <strong>van</strong> de AWBZ<br />

onder de loep te nemen, teneinde daar lessen uit te trekken voor het<br />

systeem dat wordt neergelegd in het onderhavige wetsvoorstel. In reactie<br />

hierop kunnen wij meedelen dat wij deze aanbeveling ter harte zullen<br />

nemen.<br />

Aanpassingswetgeving<br />

De Ist vraagt aandacht voor een drietal wijzigingen die aan artikel 7.6<br />

(wijziging <strong>van</strong> de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden) en<br />

artikel 7.7 (wijziging <strong>van</strong> de Penitentiaire beginselenwet) toegevoegd<br />

kunnen worden. De Ist stelt voor om de Ist te noemen in de opsomming<br />

<strong>van</strong> artikel 10, tweede lid, artikel 36, eerste lid, en artikel 37, zevende lid,<br />

<strong>van</strong> de Bvt. Wij hebben deze suggesties niet overgenomen. Wij verwijzen<br />

naar hoofdstuk 11, waarin de rol <strong>van</strong> de Ist zeer nauwgezet is omschreven.<br />

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 398, nr. 3 44

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!