TRENDS IN SLIBONTWATERING - Stowa
TRENDS IN SLIBONTWATERING - Stowa
TRENDS IN SLIBONTWATERING - Stowa
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
STOWA 2012-46 <strong>TRENDS</strong> <strong>IN</strong> SLIBONTWATER<strong>IN</strong>G<br />
Een aanvankelijk analyse van de CBS data liet zien dat bij een groot aantal ontwateringen<br />
het droge stof gehalte daalde na invoering van technieken voor stikstofverwijdering. Bij controle<br />
van de gegevens bij een aantal waterschappen, bleek het moment van invoering vaak<br />
niet juist te zijn geregistreerd of waren helemaal geen maatregelen bekend. Toch werd in het<br />
detailonderzoek bij zeven slibontwateringsinstallaties een verslechtering van de slibontwatering<br />
geconstateerd rond het moment van de invoering van denitrificatie.<br />
Deze invoering van met name denitrificatie maatregelen concentreert zich in de periode<br />
voordat de belangrijkste stijging in het polymeergebruik wordt geconstateerd. Hierdoor lijkt<br />
een relatie dus niet voor de hand te liggen. Toch wordt bij veel zuiveringen een trend geconstateerd<br />
dat eerst het ontwateringsresultaat afneemt en dat deze afname 23 jaar later bij<br />
overstap op een ander polymeer gecompenseerd wordt. Meestal hoort hier dan wel een hoger<br />
verbruik bij. Door deze vertraging op de toename van het polymeergebruik kunnen deze<br />
maatregelen toch een verklaring zijn voor de toename van het polymeerverbruik vanaf 2008.<br />
Een goede theoretische verklaring voor de invloed tussen de invoering van (de)nitrificatie en<br />
het effect op het polymeerverbruik ontbreekt. In de literatuur werden hiervoor geen aanknopingspunten<br />
gevonden.<br />
In het detailonderzoek is tenslotte bekeken of wisselingen in polymeer hebben geleid tot<br />
verbeteringen of verslechteringen van het ontwateringsresultaat. In het onderzoek werden<br />
diverse voorbeelden gevonden waarbij de wisseling van het polymeer samenviel met een significante<br />
verandering van het ontwateringsresultaat of polymeerverbruik. Bij sommige locaties<br />
verbeterde hierdoor het resultaat, bij andere locaties verslechterde het resultaat. Soms<br />
leek er ook sprake te zijn van een aanvankelijke verandering van de slibkwaliteit die voor<br />
een verslechtering van de resultaten zorgde. Meestal betrof dit dan een afname van het droge<br />
stof gehalte van de slibkoek. Door over te stappen op een ander polymeer kon het droge stof<br />
gehalte weer verhoogd worden. Vaak ging dit dan wel gepaard met een hogere polymeerdosering.<br />
Dit laat zien dat de keuze van het polymeer bepalend kan zijn voor het ontwateringsresultaat.<br />
4.5 ervaringen in de bedrijfsvoering<br />
Binnen het onderzoek zijn zes ervaren bedrijfsvoerders van zes verschillende waterschappen<br />
geinterviewd over de ontwikkelingen in de bedrijfsvoering van de slibontwateringen binnen<br />
hun waterschap. De resultaten van dit onderzoek zijn aangevuld met antwoorden op een vragenlijst<br />
die door 10 aanvullende waterschappen is ingevuld. Op deze manier is een beeld ontstaan<br />
van de ontwikkelingen in de bedrijfsvoering bij 16 waterschappen.<br />
Het onderzoek laat zien dat de slibontwateringen veelal bedreven worden door betrokken en<br />
ervaren personeel. Deze betrokkenheid en ervaring wordt door veel waterschappen gezien als<br />
een bepalende factor voor een zo goed mogelijk ontwateringsresultaat. Automatische metingen<br />
van bijvoorbeeld droge stof in de voeding of troebelheid van het centraat of filtraat worden<br />
weinig ingezet en vaak niet volledig vertrouwd. Zo gebruikte geen enkel waterschap een<br />
inlinemeting van de centraatkwaliteit in een automatische regeling, ondanks dat STOWA<br />
onderzoek hier in 2002 goede resultaten mee had gehaald. Wel zien alle bedrijfsvoerders van<br />
centrifuges de centraatkwaliteit als één van de belangrijkste parameters om de goede werking<br />
van de centrifuge te beoordelen.<br />
66