AC 12 2005 (PDF, 1.18 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie
AC 12 2005 (PDF, 1.18 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie
AC 12 2005 (PDF, 1.18 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Nr. 667 - 13.<strong>12</strong>.05 HOF VAN CASSATIE 2519<br />
van de in het register opgenomen gegevens (maar niet voor de volledigheid ervan).<br />
Anders zou de indruk kunnen gewekt zijn dat de gewestelijke stedenbouwkundig ambtenaar<br />
met het opmaken van het verslag instaat voor de juistheid van de gegevens. Het is<br />
duidelijk dat dit verslag slechts een globale beoordeling kan geven, en niet kan garanderen<br />
dat de vele duizenden gegevens elk getoetst zijn op hun correctheid. Verder dan een<br />
steekproefsgewijze controle kan de gewestelijke stedenbouwkundig ambtenaar om praktische<br />
redenen niet gaan” (Parl. St. Vl. Parl. 2002-03, nr. 1800/1, p. 19).<br />
Uit deze toelichting blijkt dat het ontwerp-vergunningenregister blijkbaar niet als een<br />
volledig sluitend en bindend gegevensbestand wordt beschouwd.<br />
Dat een “vermoeden van vergunning” uit dit (ontwerp-)vergunningenregister bindend<br />
zou zijn, zou dus verwondering wekken.<br />
Als de opname van een vermoeden van vergunning als een bestuurshandeling zou<br />
worden beschouwd – wat nog valt te bezien –, zou, naar analogie met de regeling inzake<br />
de vergunning zelf, de vraag naar de wettigheid van deze bestuurshandeling moeten<br />
kunnen worden gesteld. Zeker op vraag van een derde benadeelde zou de (straf)rechter de<br />
wettigheid van deze beslissing moeten kunnen toetsen. In die benadering zou de vraag<br />
rijzen of ook de gewestelijk stedenbouwkundig inspecteur de wettigheid van deze<br />
bestuurshandeling kan aanvechten om alsnog de herstelvordering uit te oefenen.<br />
Na het decreet van 4 juni 2003 wordt in de literatuur zonder enig voorbehoud een<br />
materieelrechtelijk vermoeden van vergunning bevestigd. Het standpunt dat het<br />
vermoeden alleen de opmaak van het vergunningenregister zou betreffen, vindt men<br />
nergens terug.<br />
Zie:<br />
– M. Boes, “Verjaring van stedenbouwmisdrijven”, R.W. 2003-04, 610-611, nrs. 23-27;<br />
– P. Flamey, J. Bosquet en F. Judo, Handhavings- en verjaringsdecreet Ruimtelijke<br />
Ordening en Stedenbouw, o.a. p. 29-30, Gent, Larcier, 2004, 31-37;<br />
– S. Lust, “Stedenbouwstrafrecht: een status questionis”, C.D.P.K. 2004, 515-517, nrs.<br />
7-11;<br />
– S. Lust, D. Lindemans en Y. Loix, “Vergunningen” in B. Hubeau en W. Vandevyvere<br />
(ed.), Handboek ruimtelijke ordening en stedenbouw, Brugge, die Keure, 2004, p. 523, nr.<br />
8;<br />
– B. Roelandts, “Zonevreemd bouwen en exploiteren” in B. Hubeau en W. Vandevyvere<br />
(ed.), Handboek ruimtelijke ordening en stedenbouw, p. 737, nr. 24;<br />
– V. Tollenaere, “Het handhavingsbeleid inzake ruimtelijke ordening opnieuw gewijzigd”,<br />
T.M.R. 2004, p. 4, nrs. 13-15;<br />
– F. Verbruggen en I. Borremans, “Afgelopen? Toch niet. Bouwmisdrijven, verjaringstermijnen<br />
en rechtszekerheid na het decreet van 4 juni 2003”, T.B.O. 2004, 26;<br />
Zie wel iets genuanceerder: R. Vekeman, “De verjaring van de stedenbouwmisdrijven”,<br />
T.Gem. 2003, 242.<br />
Logischerwijze wordt dan wél het verband gelegd met de strafbepalingen. Zie G.<br />
Debersaques, “Handhaving” in B. Hubeau en W. Vandevyvere (ed.), Handboek ruimtelijke<br />
ordening en stedenbouw, Brugge, die keure, 2004, p. 813, nr. 34: “Constructies<br />
waarvan met toepassing van artikel 96, § 4, DRO wettig wordt vermoed dat ze als<br />
vergund moeten worden beschouwd, vallen niet onder de toepassing van deze bepaling,<br />
tenzij de overheid, wat de woningen betreft die dateren van voor de allereerste definitieve<br />
vaststelling van het gewestplan, aantoont dat de constructie in overtreding werd<br />
opgericht”.<br />
Het geheel overziende, rekening houdende met de bedoeling van de decreetgever, kan