Voorkant scriptie
Voorkant scriptie
Voorkant scriptie
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
en “naam die ook veel genoemd wordt is die van u” in regels 328/329. Tot slot is er nog een<br />
toeschrijving aan een algemene groep in regel 330: “mensen die het beter weten zeggen”.<br />
Dit stelt Witteman in staat om zonder zelf stelling te nemen aan te geven dat Lubbers wellicht<br />
onterecht ontkent dat hij een kandidaat is voor het voorzitterschap van de Europese Commissie. Dat<br />
de ontkenning onterecht is, zet Witteman daarentegen wel kracht bij door gebruik te maken van een<br />
extreme case formulation in regel 331 (het gaat om het woord “echt”): “maar mensen die het beter<br />
weten zeggen dat u echt wel kandidaat bent”. Witteman noemt in de preface eerst Dehaenes’<br />
kandidatuur, die als bruggetje lijkt te dienen om die van Lubbers te noemen. Het ligt in de lijn der<br />
verwachtingen dat er nu een vraag volgt die over de kandidatuur van Lubbers gaat, echter, de vraag<br />
gaat over de kandidatuur van Dehaene (regel 332).<br />
Vervolgens stelt Witteman de vraag: “wat vindt u van zijn kandidatuur”, verwijzend naar de<br />
kandidatuur van Dehaene. Dit is een wat-vraag. Wat-vragen geven de geïnterviewde relatief veel<br />
vrijheid om te antwoorden relatief tot andere typen vragen. Immers, de ja/nee-vraag geeft maar twee<br />
mogelijkheden; wie-, wanneer- en waar-vragen geven al wat meer ruimte; terwijl wat-, waarom- en<br />
hoe-vragen de meeste ruimte verschaffen (Clayman and Heritage, 2002, 200).<br />
De wat-vraag vraagt naar een onbepaald aantal mogelijkheden, danwel een specificatie van<br />
een hoeveelheid, getal of soort (Bull, 1994, 123). In dit geval vraagt de wat-vraag dat Lubbers een<br />
kwalificatie geeft over de kandidatuur van Dehaene, maar daarbinnen heeft hij een onbepaald aantal<br />
mogelijkheden. Lubbers vat die mogelijkheden ruim op, getuige zijn reactie in regels 334-345. Hij<br />
begint zijn reactie immers met “ik heb met hem te doen”. Lubbers stelt dat dit zo is vanwege het feit<br />
dat Dehaene net als hemzelf telkens journalisten moet antwoorden dat hij niet op de kwestie ingaat.<br />
Daarmee heeft hij het niet over de geschiktheid van Dehaene als kandidaat, maar over een effect van<br />
zijn kandidaatsstelling. Bovendien bevestigt Lubbers indirect dat hij niet zal uitweiden over de<br />
geschiktheid van Dehaene als kandidaat. Dit gaat gepaard met metataal: Dehaene moet “net zoals<br />
Lubbers antwoorden dat hij daar niet op ingaat”.<br />
Daarbij probeert Lubbers een einde aan de discussie te maken met een afsluitende zin in regel<br />
344, ingeleid met het woord dus: “dus ik heb een beetje met hem te doen”. Daarmee herhaalt hij zijn<br />
eerste reactie op de vraag, maar dan in een iets mildere vorm door de toevoeging “een beetje”. In feite<br />
probeert hij daarmee de agenda te beïnvloeden, namelijk door van zijn kant de huidige agenda/vraag-<br />
/antwoordsequentie te sluiten.<br />
Lubbers heeft volgens Witteman geen afdoende antwoord gegeven op zijn initiële vraag, want<br />
hij heeft niets gezegd over de geschiktheid van de kandidatuur van Dehaene. Witteman stelt daartoe in<br />
regels 346-347 in fragment 5 een indirecte vervolgvraag. Dat de vraag indirect is, blijkt uit het<br />
afwezig zijn van een ondervragende zinsbouw met een vraagteken. De intonatie daalt zelfs aan het<br />
einde van de vraag.<br />
Met de laatste woorden van zijn antwoord (regels 341-344, fragment 4) geeft Lubbers aan dat<br />
hij niet op zijn eigen kandidatuur kan ingaan en dat dat ook voor Dehaene geldt. Lubbers heeft echter