Geneesmiddelenwet MvT maart 2004 - VGT
Geneesmiddelenwet MvT maart 2004 - VGT
Geneesmiddelenwet MvT maart 2004 - VGT
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
kend. Het beginsel «geen straf zonder schuld» ligt hieraan ten grondslag.<br />
Daarbij geldt dat schuld bij bestuursrechtelijk gesanctioneerde overtredingen<br />
geen bestanddeel is van de delictsomschrijving. Dit betekent dat<br />
de Minister de verwijtbaarheid niet hoeft te bewijzen, maar deze mag<br />
veronderstellen als het daderschap vaststaat. Om aan een boete te<br />
ontkomen moet de overtreder een beroep doen op de afwezigheid van<br />
verwijtbaarheid en deze bewijzen.<br />
In onderdeel e en het tweede lid is bepaald dat indien de overtreder is<br />
overleden, de boete niet wordt opgelegd onderscheidenlijk de boete<br />
vervalt voorzover deze nog niet is betaald. Het punitieve karakter van de<br />
boete kan immers niet meer worden bereikt indien deze niet meer gericht<br />
is op de overtreder.<br />
Artikel 85<br />
In het eerste lid is bepaald dat gedragingen die tevens strafbare feiten zijn<br />
worden voorgelegd aan het openbaar ministerie. Voor een praktische<br />
invulling zullen afspraken nodig zijn tussen het Staatstoezicht op de volksgezondheid<br />
en het OM. Besluit het OM tot strafrechtelijke vervolging, dan<br />
is de bestuursrechtelijke weg afgesloten zodra een onderzoek ter terechtzitting<br />
is aangevangen, dan wel zodra een door het OM aangeboden<br />
transactie door de overtreder is aanvaard.<br />
Het OM heeft dertien weken de tijd om te beslissen of strafrechtelijke<br />
vervolging gewenst is. Als het OM binnen dertien weken meedeelt dat de<br />
overtreding strafrechtelijk zal worden afgedaan, kan er geen bestuurlijke<br />
boete worden opgelegd.<br />
Artikel 86<br />
Evenals in het strafrecht een strafbaar feit na verloop van tijd verjaart,<br />
wordt ook in het bestuursrecht de bevoegdheid van de overheid om overtredingen<br />
te kunnen bestraffen begrensd in tijd. In het eerste lid wordt de<br />
bevoegdheid voor de minister om bestuurlijke boeten op te kunnen<br />
leggen beperkt tot een periode van vijf jaren. De term «vervalt» wordt<br />
gebruikt in plaats van «verjaring» omdat de eerstgenoemde term aangeeft<br />
dat de bevoegdheid om een bestuurlijke boete op te leggen van rechtswege<br />
eindigt in plaats van de situatie waarin verjaring alleen aan de<br />
boeteoplegging in de weg kan staan indien de overtreder zich op de verjaring<br />
beroept.<br />
In het tweede lid wordt een voorziening geboden in die gevallen waarin<br />
een bezwaar of beroep wordt ingesteld tegen een opgelegde bestuurlijke<br />
boete. Dit bezwaar of beroep kan onder omstandigheden leiden tot het<br />
oordeel dat een lagere boete moet worden opgelegd. De minister dient<br />
dan bij de beslissing op bezwaar een nieuwe, lagere boete op te leggen,<br />
de rechter dient de opgelegde boete te vernietigen en kan, door zelf in de<br />
zaak te voorzien, een lagere boete opleggen. Omdat gedurende de<br />
periode van het bezwaar of beroep de vervaltermijn zou kunnen<br />
verstrijken, zou er twijfel kunnen ontstaan inzake de bevoegdheid tot het<br />
opleggen van de boete. Het tweede lid beoogt buiten twijfel te stellen dat<br />
in die gevallen de bevoegdheid om boeten op te leggen nog bestaat door<br />
het opschorten van de vervaltermijn tot onherroepelijk op het bezwaar of<br />
beroep is beslist.<br />
De vervaltermijn in dit artikel heeft alleen betrekking op het opleggen van<br />
de boete en niet op het invordering van de boete.<br />
Artikel 87<br />
Dit artikel is een codificatie van het zogenaamde evenredigheidsbeginsel.<br />
Bij de vaststelling van de hoogte van de op te leggen boete houdt de<br />
minister rekening met de ernst en de omstandigheden alsmede met de<br />
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–<strong>2004</strong>, 29 359, nr. 3 75