Geneesmiddelenwet MvT maart 2004 - VGT
Geneesmiddelenwet MvT maart 2004 - VGT
Geneesmiddelenwet MvT maart 2004 - VGT
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
middel de facto kunnen monopoliseren. Het Europees Hof van Justitie<br />
heeft inzake de parallelhandel in geneesmiddelen een aantal arresten<br />
gewezen, waarvan de bekendste is het zogeheten arrest De Peijper dd.<br />
20-5-1976 no. 104/75. In dat arrest heeft het Hof beslist dat sprake is van<br />
een ongerechtvaardigde handelsbelemmerende maatregel wanneer een<br />
lidstaat die reeds beschikt over het dossier van een geneesmiddel (er is<br />
dus al een handelsvergunning verleend) aan een parallelhandelaar de<br />
plicht oplegt dit dossier opnieuw over te leggen, zeker indien deze handelaar<br />
daartoe in de onmogelijkheid verkeert doordat de fabrikant weigert<br />
daaraan mee te werken.<br />
Het Hof merkte voorts op dat de bevoegde autoriteit van een lidstaat wel<br />
een rechtmatig belang heeft te kunnen controleren of een concrete, door<br />
een (parallel)handelaar ingevoerde partij van een geneesmiddel overeenkomt<br />
met de in het dossier voorkomende gegevens. Dit brengt echter niet<br />
mee dat de handelaar kan worden verplicht de documenten betreffende<br />
een concrete partij (de protocollen) over te leggen. De lidstaten<br />
beschikken immers over (wetgevende) middelen om fabrikanten en hun<br />
erkende vertegenwoordigers te dwingen die gegevens over te leggen. Dit<br />
kan ook worden bewerkstelligd door een goede samenwerking tussen de<br />
bevoegde autoriteiten van de lidstaten of met andere middelen, bijvoorbeeld<br />
een controle van een bepaalde partij geneesmiddelen. In latere<br />
arresten heeft het Hof deze lijn telkens bevestigd, die erop neer komt dat<br />
de nationale autoriteiten parallelhandel niet mogen belemmeren door aan<br />
parallelhandelaren dezelfde eisen te stellen als aan ondernemingen die<br />
voor het eerst een handelsvergunning voor een geneesmiddel aanvragen.<br />
In een meer recent arrest van het Hof inzake parallelhandel was sprake<br />
van de volgende situatie: een vergunninghouder liet in lidstaat A zijn<br />
handelsvergunning voor een geneesmiddel Z intrekken en bracht in die<br />
lidstaat een nieuwe versie van Z in de handel. Het «nieuwe» Z had<br />
dezelfde werkzame stof en dezelfde werking als het oorspronkelijke<br />
middel, maar werd vervaardigd volgens een ander procédé en met andere<br />
hulpstoffen. De «oude» versie van Z bleef in de andere lidstaten gewoon<br />
in de handel. De geneesmiddelenautoriteit van lidstaat A bleef evenwel<br />
parallelhandelsvergunningen afgeven voor het «oude» Z. Hiertegen kwam<br />
de houder van de «oude» vergunning op. Het Hof besliste echter dat<br />
onder bepaalde voorwaarden het «oude» Z via parallelhandel ook in<br />
lidstaat A kon worden verhandeld (19-12-1999, C-94/98, Rhône-Poulenc<br />
Rorer Ltd.).<br />
Het Hof gaat in het arrest Ferring (10-09-2002, C-172/00, Ferring Arzneimittel<br />
GmbH versus Eurim-Pharm Arzneimittel GmbH) nog een stapje<br />
verder. In dit arrest wordt nationale regelgeving volgens welke het<br />
intrekken van een handelsvergunning voor een referentiegeneesmiddel<br />
op verzoek van de houder daarvan de vergunning voor parallelle invoer<br />
van een gelijk of nagenoeg gelijk geneesmiddel automatisch zijn geldigheid<br />
doet verliezen, in strijd met artikel 28 EG geacht. Een uitzondering<br />
hierop vormt de omstandigheid dat invoerbeperkingen overeenkomstig<br />
artikel 30 EG gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de bescherming van de<br />
gezondheid van personen. Naar het oordeel van het Hof doet deze situatie<br />
zich voor indien door de daartoe bevoegde instantie kan worden aangetoond<br />
dat er door de parallelhandel op de markt van de lidstaat van invoer<br />
een reëel gevaar ontstaat voor de gezondheid van personen.<br />
Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn indien de «oorspronkelijke»<br />
handelsvergunninghouder een nieuwe variant op het referentiegeneesmiddel<br />
in de handel brengt en er door het naast elkaar bestaan van<br />
twee versies van hetzelfde geneesmiddel mogelijk verwarring kan<br />
ontstaan over de bewaarcondities van zowel de oude als de nieuwe<br />
versie.<br />
Deze jurisprudentie is nog eens bevestigd door de uitspraak van het Hof in<br />
de zaak Paranova Oy van 8 mei 2003 (C-113/01).<br />
Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–<strong>2004</strong>, 29 359, nr. 3 9