patiënten die géén antipsychotica kregen, bleek het echter ook mogelijk het overgrote deel van deexacerbaties zodanig te behandelen dat een klinische opname niet nodig bleek ( 246 ). Daarmee is eenstrategie, die niet slechts gericht is op terugvalpreventie, maar die, in dialoog met de patiënt, probeert voor- ennadelen van behandeling zorgvuldig af te wegen en eventueel ook een behandeltraject zonderantipsychotische medicatie uit te proberen, als een redelijk alternatief te beschouwen. Dit alternatief is in hetbijzonder geschikt voor patiënten die, ondanks de voordelen ervan, veel bezwaren (blijven) hebben tegenlangdurige behandeling ( 101 ).Conclusies:Titel: <strong>Multidisciplinaire</strong> <strong>richtlijn</strong> <strong>Schizofrenie</strong> (1.0)Niveau 1Niveau 3Niveau 2Niveau 2Het is aangetoond dat de nauwgezette toepassing van klassiekeen atypische antipsychotica leidt tot een lagerterugvalpercentage in gerandomiseerd prospectief gecontroleerd(discontinuerings)onderzoek gedurende twee jaar. Dit isaangetoond voor patiënten met één of meer recidieven enaannemelijk voor patiënten na een eerste episode.Het terugvalpercentage blijft hoog - ook na een langdurigeremissie. Het is aannemelijk dat het terugvalrisico na een eersteepisode lager is dan na een recidief en dat patiënten na eeneerste episode met een onderhoudsbehandeling in een lagedosering kunnen volstaan.Het is aannemelijk dat het terugvalpercentage met clozapine,risperidon en olanzapine minder hoog is dan met de klassiekeantipsychotica.Het is aannemelijk dat bij de toepassing van de nieuweantipsychotica minder vaak invaliderende motorischebijwerkingen optreden op korte en lange termijn. Daartegenoverstaat een verhoogd risico van gewichtstoename en mogelijkdaarmee samenhangende endocriene (diabetes) encardiovasculaire aandoeningen en subjectief onwelbevinden.Ook clozapine is bewezen effectief, maar de toepassingdaarvan wordt gereserveerd voor patiënten met eentherapieresistente psychose.Overige overwegingen:Er zijn uitersten van behandelstrategieën en -attitudes. Koste wat het kost een terugval voorkomen, tot eenterugval zien als een noodzakelijk gegeven voor de motivatie tot preventieve langdurige profylaxe.Behandeling moet een plaats hebben in rehabilitatieperspectieven.Soms is sprake van langdurige dwangbehandeling, al dan niet ambulant onder de paraplu van een rechterlijkemachtiging om gevaar af te wenden. De behandelaar - het multidisciplinaire team - dient langdurigemedicamenteuze behandeling op te vatten als een fundament onder rehabilitatie-inspanningen, maar somsdient dat wel eerst voor alle participanten als zodanig te blijken. Een terugval hoeft geen ramp te zijn als alleparticipanten daarvan op de hoogte zijn en bereid zijn daarin samen te werken en de toegankelijkheid totadequate zorg te garanderen.De medicamenteuze behandeling kan soms een rampzalig twistpunt worden in gezinsinteracties enverzelfstandiging van de patiënt in de weg staan. Tact is dan nodig om dat strijdpunt te neutraliseren.Een alternatieve visie op terugvalpreventie is bepleit door Vlaminck ( 709 ), die de belasting van de groep dieuiteindelijk zal blijken geen terugval te krijgen als zwaarwegend beoordeelt, en de met langdurende profylaxete behalen voordelen als minder zwaarwegend beoordeelt dan de werkgroep.Bijwerkingen en de keuze voor een antipsychoticumRichtlijntekst:Bijwerkingen van antipsychotica zijn voor veel patiënten een reden tot stoppen met de medicatie. In de rustigefase van de ziekte schizofrenie, als er weinig tot geen positieve symptomen zijn, worden de voordelen van deGGZ-Richtlijnen - <strong>Multidisciplinaire</strong> <strong>richtlijn</strong> <strong>Schizofrenie</strong> (1.0) - 08-08-2008 95
Titel: <strong>Multidisciplinaire</strong> <strong>richtlijn</strong> <strong>Schizofrenie</strong> (1.0)medicatie (voorkomen terugval) afgewogen tegen de last van de bijwerkingen. Ook andere factoren, zoalsziektebesef en -inzicht en de houding van de patiënt en zijn omgeving tegenover medicatie spelen een rol.Sommige bijwerkingen zijn stigmatiserend of invaliderend, zoals acathisie, parkinsonisme, dystonie engewichtstoename en kunnen een extra reden zijn om te stoppen. Daarnaast is het een groot probleem dattardieve bijwerkingen blijvend kunnen zijn, ook na het stoppen met het betreffende antipsychoticum. Depatiënt heeft door het nemen van antipsychotica een terugval voorkomen, maar er een bewegingsstoornis bijgekregen. Tardieve dyskinesie en dystonie kunnen veel schaamte geven omdat ze zo zichtbaar zijn. Ookgewichtstoename verdwijnt niet vanzelf als het veroorzakend antipsychoticum gestaakt wordt.De bijwerkingen van antipsychotica worden uitgebreid in elk goed farmacologisch leerboek besproken. Daarbijkomen ook de zeldzame bijwerkingen als het maligne neurolepticasyndroom, agranulocytose, en acutehartdood aan bod. Vaak wordt het receptorprofiel als ordeningsprincipe gebruikt, maar soms worden debijwerkingen ingedeeld naar orgaansysteem. Voor een overzicht van de bijwerkingen verwijzen we naarverschillende leerboeken ( 499 ). Het onderwerp van deze paragraaf zijn de verschillen in bijwerkingenprofieltussen de nieuwe atypische antipsychotica en de klassieke antipsychotica. De verschillen tussen de klassiekeantipsychotica en respectievelijk clozapine, risperidon, olanzapine, en quetiapine worden besproken.Sertindol is, na ingrijpen van de autoriteiten in een aantal landen en ‘vrijwillige stappen' van de fabrikant inandere landen, inmiddels weer verkrijgbaar op voorwaarde dat de mogelijke cardiale bijwerkingen nauwlettendin de gaten worden gehouden. Het wordt in de praktijk op dit moment voornamelijk als ‘uitwijkmiddel'toegepast. Uitgebreide bespreking van sertindol blijft in deze versie van de <strong>richtlijn</strong> achterwege.Aanbevelingen:Bij schizofrenie en schizofreniforme stoornis dient zorgvuldige afweging van de ongelijksoortige bijwerkingenen risico's van de verschillende medicamenten in een dialoog tussen psychiater/arts en patiënt tot eenbehandeling met een zo laag mogelijke dosis antipsychoticum te leiden.Als de patiënt niet in staat is tot een redelijke afweging van de voor- en nadelen van de verschillendemedicamenteuze opties en een dialoog met de naasten dan wel wettelijke vertegenwoordigers van de patiëntevenmin leidt tot een duidelijke conclusie, verdient het aanbeveling om in verband met de extrapiramidalebijwerkingen een atypisch middel voor te schrijven, tenzij er vanuit de voorgeschiedenis informatiebeschikbaar is die erop wijst dat de patiënt goed heeft gereageerd, zonder bijwerkingen, op een eerdervoorgeschreven klassiek middel.Zo gauw als een redelijke dialoog (weer) mogelijk is, dient het medicatiebeleid aangepast te worden aan deresultaten van de dialoog.Wetenschappelijke onderbouwing:Extrapiramidale bijwerkingen zijn te verdelen in acute en tardieve vormen. De acute extrapiramidalebijwerkingen ontstaan in dagen tot weken na het starten of verhogen van de dosering antipsychoticum (of nahet plotseling staken van een middel dat extrapiramidale bijwerkingen voorkomt) en zijn te verdelen in acutedystonie, acute acathisie en parkinsonisme. De tardieve vormen ontstaan na maanden tot jaren gebruik vanantipsychotica en zijn te verdelen in tardieve dyskinesie, tardieve dystonie en andere tardieve stoornissen( 297 298 ).Er zijn verschillende vergelijkende dubbelblinde gerandomiseerde onderzoeken (RCT's) gedaan tussen deatypische en de klassieke antipsychotica. In de meeste van de RCT's is het antipsychoticum in decontrolegroep haloperidol. Deze trials zijn om diverse redenen minder geschikt om de kans op extrapiramidalebijwerkingen te vergelijken. Ten eerste is haloperidol een hoogpotent klassiek antipsychoticum dat veelextrapiramidale bijwerkingen geeft, meer dan een laagpotent klassiek middel als chloorpromazine. Daarnaastis de dosering van haloperidol in de controlegroep vaak veel hoger dan de equivalente dosering van hetatypische antipsychoticum ( 592 298 ). De meeste RCT's duurden 4-8 weken, waardoor alleen acuteextrapiramidale bijwerkingen vergeleken kunnen worden. Ten slotte kent de meest gebruiktebeoordelingsschaal beperkingen met betrekking tot de dekking van het spectrum van bewegingsstoornissen.Geddes e.a. ( 236 ) maakten in hun meta-analyse onderscheid tussen RCT's op basis van de doseringhaloperidol in de controlegroep: onder of boven de 12 mg. Het bleek dat in beide groepen de atypischeantipsychotica minder acute extrapiramidale bijwerkingen gaven dan haloperidol.Het lijkt dus aangetoond dat atypische antipsychotica minder acute extrapiramidale bijwerkingen geven danhaloperidol. Het is waarschijnlijk dat dit te extrapoleren is naar alle hoogpotente klassieke antipsychotica.Desondanks blijven er belangrijke vragen. Zoals in de recente meta-analyse van de Cochrane-groep ( 718 )werd geconstateerd, zijn goede onderzoeken met doseringen haloperidol lager dan 7,5 mg per dag nauwelijksvoorhanden, terwijl de effectiviteit van dagdoseringen > 7,5 mg niet hoger is dan die van 7,5 mg per dag.Voorts zijn er uit ander onderzoek aanwijzingen dat, juist bij een eerste psychose, ongewoon lage doseshaloperidol, mits voldoende lang gegeven, met zeer weinig extrapiramidale bijwerkingen gepaard gaan enuiteindelijk een zeer respectabel antipsychotisch resultaat sorteren ( 539 754 ).GGZ-Richtlijnen - <strong>Multidisciplinaire</strong> <strong>richtlijn</strong> <strong>Schizofrenie</strong> (1.0) - 08-08-2008 96