2003-1 - Holland Historisch Tijdschrift
2003-1 - Holland Historisch Tijdschrift
2003-1 - Holland Historisch Tijdschrift
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
46 Het Noordzeekanaal 1863-1883<br />
Politieke perikelen<br />
In 1859 trokken de concessie-aanvragers Hartsen en Van Lennep zich terug, Amsterdam liet<br />
zijn eis van de aanleg van een zeebreker vallen en concessiehouder Jäger wilde dat de staat<br />
voor één derde deel nam in het kapitaal. Na advisering diende op 20 oktober 1859 het kabinet<br />
een nieuw wetsontwerp in en omdat daarin niet was voorzien in inpoldering werd de<br />
concessie-aanvraag van Jäger c.s. afgewezen. In de toelichting op de wet stond dat het werk<br />
goed door een particuliere onderneming uitgevoerd zou kunnen worden als de staat een<br />
subsidie zou verstrekken die gelijk was aan de aanlegkosten van het kanaal en een jaarlijkse<br />
vaste bijdrage in het onderhoud. Het kabinet vroeg aan Amsterdam om een financiële bijdrage.<br />
De stad beriep zich op ernstige begrotingsproblemen. Er bleken vele zwakke kanten<br />
aan het wetsontwerp en het werd op 20 januari 1860 ingetrokken.<br />
De bereikbaarheid van Amsterdam voor zeeschepen werd slechter. Op 17 maart 1860 besloten<br />
veertig Amsterdamse handelshuizen 3 miljoen gulden ter beschikking te stellen aan<br />
het kabinet of de concessionarissen. Op 3 oktober 1860 werd een tweede wetsontwerp ingediend<br />
waarin een koppeling werd gelegd met de aanleg van een nieuwe vaarweg van Rotterdam<br />
naar de zee. De kosten van de aanleg waren voor het rijk met inachtneming van de<br />
subsidie van de Amsterdamse handel. De Tweede Kamer vond dat na de aanname van de<br />
spoorwegwet er eigenlijk alleen ruimte was voor de aanleg van een waterweg van Rotterdam<br />
naar zee. De Amsterdamse Kamer van Koophandel en de Amsterdamse gemeenteraad begonnen<br />
druk uit te oefenen op de Tweede Kamer. Maar men begon ook concessies te doen;<br />
zo was men niet meer tegen drooglegging van het IJ. Op 16 oktober 1861 werd onverwacht<br />
een concessie verleend aan Jäger tot inpoldering van het IJ en de aanleg van het kanaal. Daarbij<br />
werd rekening gehouden met de toegezegde 3 miljoen gulden door de Amsterdamse<br />
handelswereld. Deze merkwaardige loop van de geschiedenis had te maken met de vele kabinetswisselingen<br />
in die tijd.<br />
Thorbecke aan zet<br />
Op 1 februari 1862 trad het tweede kabinet Thorbecke aan. Thorbecke was een groot voorstander<br />
van de aanleg van het kanaal en diende op 30 juni 1862 het derde wetsontwerp in,<br />
dat voorzag in de aanleg van de waterweg van Rotterdam naar zee op kosten van het rijk en<br />
de verlening van de concessie aan Jäger c.s. Deze concessie was gebaseerd op het niet bekrachtigde<br />
model voor de aanleg van de Noorderspoorweg. Omdat er veel commentaar was<br />
op het wetsontwerp diende Thorbecke op 25 september 1862 een vierde wetsontwerp in<br />
waarin een samenhang werd gelegd tussen de aanleg van het spoorwegnet en de betere bereikbaarheid<br />
van de zeehavens om zo de nationale concurrentiepositie te verbeteren. Men<br />
wilde onafhankelijk worden van de koloniale baten. Men ging ook in op een aantal technische<br />
discussies zoals de aanleg van het kanaal zonder zeesluizen. De regering ging voortvarend<br />
te werk en wist veel bezwaren op te lossen of te ontzenuwen.<br />
Kamerlid Van Bosse, die het eerste wetsontwerp had ingediend, diende een amendement<br />
in om de werken op kosten van het Rijk uit te voeren. Hij probeerde een debat over de vooren<br />
nadelen van het concessiesysteem uit te lokken. Het kabinet deed de toezegging om met<br />
initiatieven te komen als er geen maatschappij zou ontstaan die de concessie zou uitvoeren.<br />
Dit leidde tot intrekking van het amendement. Op 13 december 1862 werd het wetsontwerp<br />
aanvaard.