Vol.13juni’06Doel van deze studie is het bepalen van het effect vancontinue intra-articulaire infusie van ropivacaïne, zondermorfine, op de direct postoperatieve pijn, de kniefunctie,het complicatiepercentage en de opnameduur bij deOxford mediale unicompartimentele knieprothese(mUKP; Oxford ® , Biomet, Bridgend, United Kingdom).METHODEAlle patiënten met een anteromediale osteoartrose, dievoldeden aan de criteria <strong>voor</strong> een mUKP kwamen inaanmerking <strong>voor</strong> de studie. Deze criteria waren: eenintacte <strong>voor</strong>ste en achterste kruisband, een manueel corrigeerbarevarusknie, goed kraakbeen (maximaal chondropathiegraad 2) in het laterale kniecompartiment enmaximaal 10-15 graden flexiecontractuur. Patiëntenmet jicht, rheumatoïde arthritis, psoriasis of osteonecrosevormden een exclusiecriterium <strong>voor</strong> een mUKP. 4Een invaliderende aandoening welke zou kunnen interfererenmet een goede mobilisatie vormde een exclusiecriterium<strong>voor</strong> deze studie.Alle patiënten werden op de dag van de operatie nuchteropgenomen en minimaal invasief geopereerd, waarbij eenOxford mUKP werd geplaatst. De details van de minimaalinvasieve operatietechniek worden beschreven in deoperatiehandleiding. 6 Zij werden allen nabehandeldzonder wonddrain en met een blaaskatheter gedurendede eerste 24 uur. Alle patiënten kregen als tromboseprofylaxefraxiparine subcutaan totdat zij goed wareningesteld op acenocoumarol oraal (op geleide van deINR). Dit werd gecontinueerd tot 6 weken postoperatief.De eerste 40 opeenvolgend geïncludeerde patiënten(februari 2002-maart 2004) waren 25 vrouwen en 15mannen met een gemiddelde leeftijd van 66,4 jaar (54-85)(Groep 1). Ze werden verdoofd middels spinaalanesthesie met 2 cc bupivacaïne 0,5% met 1 cc morfine1%. De postoperatieve pijnbestrijding bestond uitNSAID’s (diclofenac 3 d.d. 50mg) en paracetamol (4d.d. 1 gram) met zonodig piritramide intramusculair.Fysiotherapie startte op de 1e postoperatieve dag.Groep 2 bestond uit 40 opeenvolgend geïncludeerdepatiënten (maart 2004-december 2005), 28 vrouwenen 12 mannen, met een gemiddelde leeftijd van 67,9jaar (53,5-81). De perioperatieve anesthesie bestond uitspinaalanesthesie met 3cc bupivacaïne 0,5% zondermorfine, gecombineerd met locale infiltratie van dediepe weefselstructuren (mediale band, posterior kapsel,lichaam van Hoffa en synovium) en 3 cm in hetomgevende subcutane weefsel met in totaal 80 cc ropivacaïne0,2% <strong>voor</strong> het sluiten van de wond. Eenepidurale katheter met bacteriefilter werd aan het eindvan de operatie intra-articulair achtergelaten ensubcutaan uitgeleid. De eerste 25 patiënten uit dezegroep (subgroep 2a) kregen de volgende ochtend om8.00 uur 20 cc ropivacaïne 0,75 toegediend, onder hetverwijderen van de pijnkatheter. Er werd op gelet dat 10cc hiervan intra-articulair en 10 cc subcutaan werdgegeven. De 15 daaropvolgende patiënten (subgroep2b) kregen met behulp van een continue pompinfusie 4cc ropivacaïne 0,2% per uur toegediend via deze pijnkatheter.Hiermee werd gestart aansluitend aan deoperatie en deze werd beëindigd op de 1e postoperatievedag om 6 uur s’ochtends. Ook deze 15 patiëntenkregen bij het verwijderen van de katheter nog eens 20cc ropivacaïne 0,75% ingespoten, waarvan 10 cc intraarticulairen 10 cc subcutaan.Morfine werd in groep 2 niet gegeven. Wel werd destandaard postoperatieve pijnbestrijding, met diclofenacen paracetamol oraal als bij groep 1, gegeven.De mobilisatie begon op de operatiedag met het, onderbegeleiding, zelf actief heffen van het been en actiefflecteren en extenderen van de geopereerde knie op debedrand. Op de 1e dag werd dit verder uitgebreid enwerd belast gemobiliseerd met krukken.Uitkomsten waren: functie van de geopereerde knie,aantal dagen ziekenhuis opname, waarbij de operatiedagen de ontslagdag beide werden meegeteld, dagelijkseen ‘Numeric Rating Scale’ <strong>voor</strong> pijn (NRS; eenpijnscore van 0-10, waarbij 0 geen pijn en 10 maximalepijn betekent) werd afgenomen. 7 Ook werden hetaantal dagen (bed)rust als gevolg van misselijkheiden/of braken alsook het feit of de patiënt met krukkenof een looprekje liep. De operatiewond werd dagelijksgeëvalueerd op ischemie, cellulitis en wondlekkage.Wij kozen <strong>voor</strong> een liberaal ontslagbeleid, waarbijminder dan gebruikelijk directief werd toegewerkt naareen snel ontslag en waarbij meer dan gebruikelijk aan depatiënt werd gevraagd of hij /zij er al aan toe was naarhuis te gaan.Bij alle patiënten werd na 3 maanden de Knee SocietyScore (KSS) ingevuld en werd hun tevredenheidgescoord. (zeer tevreden= 4, tevreden= 3, matig= 2, ontevreden=1). 8Een complicatieregistratie werd bijgehouden.RESULTATENEr waren geen patiënten lost <strong>voor</strong> follow-up in dezegroepen en ze waren vergelijkbaar <strong>voor</strong> wat betreftleeftijd, geslacht, lengte en in mindere mate gewicht. Bijallen was de indicatie invaliderende pijn en functieverliesveroorzaakt door knieartrose. In groep 1 waren 3patiënten met een secundaire artrose (postmeniscectomie),in groep 2 waren dat er 5 (Tabel 1).Groep 1: Bij 8 van de 40 patiënten verliep de mobilisatievertraagd vanwege misselijkheid en soms ook brakenwat naast de morbiditeit gemiddeld een dag (bed)rusten niet oefenen betekende.100 ■ N<strong>ED</strong>ERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR ORTHOPA<strong>ED</strong>IE
Tabel 1. PatiëntkarakteristiekenGroep1 (N=40)Groep 2 (N=40)Leeftijd (jaren) 66,4 (51-85) 67,9 (53,5-81)Geslacht V 25 28M 15 12Lengte (cm) 170 (154-196) 168,2 (150- 195)Gewicht (kg) 88,5 (59-130) 79,1 (45-124)Primaire artrose 37 35Secundaire Artrose 3 5ASA groep 1/2/3 9/28/3 11/27/2De NRS gedurende de eerst 24-uur was gemiddeld 3,3(2-8) bij deze groep. 1 patiënt ging naar huis op de 3epostoperatieve dag, 8 patiënten op de 4e, 13 patiëntenop de 5e, 9 patiënten op de 6e en 9 op de 7e postoperatievedag of later (gemiddeld 6,6 dagen opname;spreiding 4-11). Allen waren op de dag van ontslag goedgemobiliseerd met krukken en hadden een flexie vangemiddeld 90 graden (80-110) en een volledige of bijnavolledige extensie. Bij 2 patiënten ontwikkelde zich 2weken postoperatief een haemarthros in de geopereerdeknie als gevolg van doorgeschoten antistolling, waar<strong>voor</strong>de knieën gepuncteerd werden en de antistolling werdgecoupeerd. 1 van deze patiënten en 1 andere patiënt(reactieve knie) moest na 4 weken onder anesthesiedoorbewogen worden. Andere complicaties werdengedurende een follow-up van 3 maanden niet gezien.Groep 2. Bij 36 van de 40 patiënten functioneerde depijnkatheter goed en hoefde naast de protocollair afgesprokenorale analgetica geen intramusculaire morfineals pijn medicatie gegeven te worden. Bij 5 patiënten,waarvan 4 in subgroep 2a, werd met goed resultaat 20cc 0,75% ropivacaïne extra intra-articulair ingespotenvanwege pijn gedurende de avond/nacht.Forse misselijkheid en braken werden in deze groep nietgezien. 10 patiënten klaagden over misselijkheid, echterzonder dat dit hun functioneren in de weg stond.Complicaties gerelateerd aan de ropivacaïne infiltratiewerden niet gezien, noch locaal, noch algemeen.De NRS gedurende de eerste 24-uur was gemiddeld 2(0-7) bij deze groep. Relevante verschillen tussensubgroep 2a en 2b waren <strong>voor</strong> ons niet meetbaar.5 Patiënten gingen op de 1e postoperatieve dag naarhuis, 11 patiënten (29%) op de 2e, 12 op de 3e, 4 op de4e en 8 op de 5e postoperatieve dag of later (gemiddeld3,8 dagen opname; spreiding 1-7) Allen waren op dedag van ontslag goed gemobiliseerd met krukken enhadden een flexie van gemiddeld 90 graden (80-110)en een volledige of bijna volledige extensie. 1 patiëntwerd 6 weken postoperatief doorbewogen onder anesthesiena terugval van de kniefunctie door een reactieveknie. Andere complicaties werden niet gezien gedurendeeen follow-up van 3 maanden.De wondgenezing was in beide groepen vergelijkbaaren wondgenezingstoornissen werden niet gezien. Inbeide groepen waren de wonden na gemiddeld 2 dagen(1-5) droog.De KSS score was na 3 maanden in beide groepen vergelijkbaaren in alle gevallen goed tot zeer goed (85-100punten <strong>voor</strong> alignement en geen pijn en 85-100 punten<strong>voor</strong> de functionele score).De patiënttevredenheid was in beide groepen vergelijkbaar.72 van de 80 patiënten (90%) waren tevreden totzeer tevreden, 6 patiënten waren matig en 2 (in groep1) waren ontevreden over de mate van pijn.DISCUSSIEIn deze studie leidde een nieuw pijnprotocol metcontinue intra-articulaire ropivacaïne bij de Oxford ®mUKP tot snelle mobilisatie en tot een gemiddeldehalvering van de opnameduur. De direct postoperatievemorbiditeit was beduidend minder, doordat geenmorfine werd gebruikt. De kniefunctie was onveranderdgoed en het complicatiepercentage bleef onveranderdlaag.Ropivacaïne is een langwerkend anestheticum met mindercardiovasculaire en neurotoxische bijwerkingen danbupivacaïne. 9 Lokale bijwerkingen van de ropivacaïne infiltratie,zoals wondgenezingstoornissen of ischemierondom de wond werden niet gezien. Mogelijke systemischereacties op ropivacaïne, zoals wazig zien, stoornissenvan het gehoor, tintelingen, duizeligheid, spierspasmen,convulsie, hypotensie, bradycardie, hoofdpijn enjeuk kwamen bij onze patiënten niet <strong>voor</strong>. Wij gingenmet onze toegepaste doseringen niet boven het door defabrikant geadviseerde maximum van 3 mg/ kg, maarzelfs hogere doseringen zijn beschreven als veilig. In eenstudie naar een pijnprotocol <strong>voor</strong> de totaleknieprothesevan Vendittoli worden geen complicaties gerelateerd aanropivacaïne-infiltratie, zelfs niet met een gemiddeldedosering van 4,7 ± 0,8 mg/ kg (3,3 – 6,9 mg/kg). 10De gemeten plasmaconcentraties bleven ook bij dieVol.13juni’06N<strong>ED</strong>ERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR ORTHOPA<strong>ED</strong>IE ■ 101