De Elf (Lucas 24,9.33 Hand 2,14) Jezus verscheen ... - JesusKing.info
De Elf (Lucas 24,9.33 Hand 2,14) Jezus verscheen ... - JesusKing.info
De Elf (Lucas 24,9.33 Hand 2,14) Jezus verscheen ... - JesusKing.info
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
“goudsmid” en “de goudsmeden en kooplieden” zijn dezelfde als de “Nethinim en<br />
kooplieden”. <strong>De</strong> namen van sommige Nethinim verwijzen naar de handel van de Kenitische<br />
smeden (‘Tabbaot’ = ringen, ‘Charsa’ = ambachtsman, ‘Sisera’ = een generaal bewapend door<br />
Kenieten) en de echtgenotes van de Nethinim stonden onder leiding van een vrouw die Gispa<br />
heette (een vrouwelijke vorm van het Kenitische Gat-Gittit: een gesnaard muziekinstrument/<br />
snaarinstrument). En sommige rabbi’s zeiden dat de Rekabieten en priesters onderling<br />
trouwden, wat niet vreemd zou zijn (hoewel verboden), als zij beide een ambt in de tempel<br />
hadden waarin zij zich aan dezelfde tempelreinheidsvoorschriften moesten houden.<br />
En dat de Rekabieten feitelijk de gevangenisbewaarders waren, zoals aangetoond door het<br />
opnieuw voorkomen van de naam Malkia, wordt speciaal bevestigd door het feit dat de<br />
Rekabieten de Gevangenispoort zelf repareerden en dat zij “de smeden en opsluiters” – d.w.z.<br />
de Rekabitische gevangenisbewaarders – waren, die later in ballingschap werden meegevoerd<br />
naar Babylon, zoals was voorspeld: de Kenieten zouden in ballingschap weggevoerd worden.<br />
En de Rekabieten waren ‘capharim’, het meervoud van ‘caphar’, en dit woord betekent ofwel<br />
‘teller’, ‘inspecteur’ (het wordt in deze militaire betekenis gebruikt in bijv. 2Kron 26,11),<br />
ofwel ‘schrijver’: de gevangenisbewaarders moesten de gewone tempelwachters inspecteren<br />
en werkten in de Gevangenispoort, die ook de Inspectiepoort (NIV) werd genoemd (zie fig.<br />
3 29 ). Ook blijkt dat Jiria, het hoofd van de (gevangenis)wacht, denkt dat de profeet Jeremia<br />
naar de vijand zal deserteren, en hierin vertrouwt hij de ‘gast’ Jeremia waarschijnlijk zoals hij<br />
als Kenitische ‘waard’ zelf is. En misschien is het geen toeval dat de Simieten opgenoemd<br />
worden tussen de mensen die “zullen opzien naar wie ze doorstoken hebben (= <strong>Jezus</strong>)” (Zach<br />
12,10-13): Simieten/Simatieten waren Rekabieten en één van hen kan de Rekabitische<br />
gevangenisbewaarder zijn geweest die feitelijk de zijde van de dode <strong>Jezus</strong> op het kruis<br />
doorstak met een lans (Joh 19,34). En als laatste, maar niet als minste: Simon de zoon van<br />
Klopas, die in 62 AD als een tempelbevelhebber optrad, toen hij de steniging van Jakobus<br />
probeerde te stoppen, en die waarschijnlijk de leidinggevende was van de<br />
gevangenisbewaarders, hoeft geen echte (Aäronitische) priester geweest te zijn, want het<br />
woord ‘cohen’ dat voor hem gebruikt werd en door Hegesippus vertaald werd in het griekse<br />
woord voor ‘priester’, is van een Arabische oorsprong met de betekenis ‘iemand die voor<br />
iemand opkomt, en zijn zaak bemiddelt’ 30 , en de Rekabieten waren leden van de Arabische<br />
29 In de beschrijving van de reparatie van de oostelijke stadsmuur vanaf het zuiden naar het noorden (Ne 3,15-<br />
32) wordt eerst de “Oostpoort” genoemd, die ten zuiden van de tempel lag (Ne 3,29), en dan de kamer van<br />
Mesullam (Ne 3,30), waarschijnlijk in de zuidwesthoek van de tempel (zie fig. 3). Dan zegt Ne 3,31: “Verderop<br />
was bezig Malkia, de goudsmid, tot aan het huis der tempelhorigen (= Nethinim) en der handelaren, tegenover de<br />
Wachtpoort en tot de bovenzaal aan de hoek” (NBG). <strong>De</strong> “hoek” is de noordoosthoek van de tempel. <strong>De</strong><br />
beschrijving vervolgt dan door te zeggen hoe “de goudsmeden en de handelaren” de muur repareerden van de<br />
bovenzaal van de hoek tot de Schaapspoort, die toen in de noordmuur was. Het lijkt alsof de Wachtpoort dus in<br />
de oostmuur van de tempel was, maar dit is zeer onwaarschijnlijk, want op die plaats was de Shushan Poort<br />
(Mishnah Middot 1,3). En het is ook onwaarschijnlijk omdat de plaats van de Nethinim dan ofwel binnenin de<br />
tempel ofwel oostelijk ervan en dus buiten de stad Jeruzalem zou moeten zijn. <strong>De</strong> Wachtpoort is in het<br />
Hebreeuws ‘sha’ar’ ‘Miphqad’, waarbij ‘miphqad’ betekent: 1) inspecteren 2) tellen (strongs 04662) en stamt<br />
van ‘paqad’ (dit betekent ‘inspecteren’, ‘straffen’). Een andere vertaling van de ‘poort Miphqad’ in Ne 3,31 is<br />
“de Inspectiepoort”: “the Inspection Gate” (NIV). Dus het kan heel goed dezelfde zijn geweest als de<br />
“Gevangenispoort”, die tussen de bovenzaal van de hoek en de Schaapspoort lag (Ne 12,39): in dat geval lag de<br />
plaats van de Nethinim - tegenover (d.w.z. loodrecht op, zuid-zuidwest van) de Gevangenispoort en dus binnen<br />
de stadsmuren -, ook vlak naast (d.w.z. westelijk van) de bovenzaal van de hoek en dus op dezelfde hoogte als<br />
deze zaal, als die genaderd wordt vanuit het zuiden zoals in Nehemia’s beschrijving. <strong>De</strong> conclusie is dat deze<br />
Nethinim van Ne 3,31, die vlak naast of grenzend aan de Inspectiepoort (= Gevangenispoort) woonden (onder<br />
anderen) de Rekabieten kunnen zijn geweest, die samen met de Judeeërs uit de ballingschap waren teruggekeerd<br />
(Ne 3,<strong>14</strong>), en die nu weer bij de Gevangenispoort woonden, waar ze weer de gevangenisbewaarders waren. Dit<br />
wordt bevestigd door het feit dat “de goudsmeden en de handelaren” (d.w.z. de in wapens handelende<br />
Rekabitische smeden) de muur repareerden tussen de hoek en de Schaapspoort, waar de Gevangenispoort was.<br />
30 de woordstam van ‘cohen’: Edersheim: 4, 57<br />
19