opmaak Tiecelij° - Reynaertgenootschap
opmaak Tiecelij° - Reynaertgenootschap
opmaak Tiecelij° - Reynaertgenootschap
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
271<br />
Odo van Cheriton heeft tijdens zijn studie in Parijs zeker kennis gemaakt met de<br />
Natuurlijke Historie van Plinius de Oude. Zo zal hij ook de Physiologus en bestiaria<br />
gelezen hebben. Zeker heeft hij de Aesopische fabels van Phaedrus, althans zoals<br />
die zijn weergegeven in de Romulus, onder ogen gehad, mogelijk ook afschriften<br />
van de fabelverzameling van Avianus, die teruggaat op de vertaling van Babrius.<br />
De fabelverzameling die de titel Liber parabolarum draagt, is te dateren tussen<br />
1219 en 1221. Odo heeft twee soorten fabels gemaakt: fabels die het christelijk<br />
geloof verdedigen (de apologiën) en beesten- of dierenfabels. Deze scheidslijn is<br />
dikwijls niet zo scherp te trekken. De belangrijkste bron voor de kennis van Odo’s<br />
fabels is het grandioze overzicht dat te vinden is in Les Fabulistes Latins van de<br />
hand van Léopold Hervieux. Daarnaast kan men in sommige letterkundige tijdschriften<br />
beschouwingen over het werk van Odo vinden, evenals in boeken over<br />
literatuurgeschiedenis. In 1985 verscheen voor het eerst een (nogal vrije) vertaling<br />
in modern Engels, geschreven door de Amerikaan John C. Jacobs. Hij maakte<br />
gebruik van Hervieux’ herdruk (1970) van de tweede druk (1893-1899). Uit de eerste<br />
uitgave, die het licht zag in 1884, heb ik geprobeerd enkele van Odo’s fabels te<br />
vertalen. Hieronder vindt U de weergave ervan. De Latijnse teksten komen uit het<br />
handschrift British Museum, cod. ms. lat. Harleiano 219, het handschrift cod. ms.<br />
latino 441 uit het Corpus Christi College in Cambridge en het handschrift cod. ms.<br />
lat. gud. 200, dat te vinden is in de Bibliotheca Guelferbytana te Wolfenbüttel.<br />
Een van de verrassingen die Odo de lezer of toehoorder aanbiedt, is hier en daar<br />
het gebruik van de eigennamen van de fabeldieren. In de laatste drie decennia van<br />
de twaalfde eeuw werden diverse branches van de Roman de Renart geschreven.<br />
In het culturele centrum van het Gallische rijk, Parijs, waren zeker afschriften van<br />
fabelverzamelingen, van de Isengrimus en van Renartteksten voorhanden toen de<br />
jonge Normandische Brit zich daar als student aanmeldde. Ook op zijn reizen naar<br />
zuidelijker streken zal hij zulke manuscripten onder ogen hebben gehad. Of hij een<br />
ijzeren geheugen had, dan wel of hij tijdens zijn studie en zijn studiereizen aantekeningen<br />
maakte, is niet bekend, maar het laatste is meer dan waarschijnlijk. Toen<br />
hij na het behalen van zijn doctoraat theologie terug in Kent kwam, zal hij het druk<br />
gehad hebben met het uitwerken van zijn vele studie- en reisaantekeningen en met<br />
het optekenen van zijn prekenboeken en van zijn fabelverzameling. Van zijn collectie<br />
fabels heb ik er negen uitgezocht, die een relatie hebben met het vossenepos.<br />
Ze worden voor het eerst in het Nederlands vertaald. De keuze is bepaald door de<br />
verwantschap met de fabels uit de Reynaerttraditie, of omdat Odo de bekende<br />
Reynaerteigennamen gebruikt. De schrijver is in het geheel niet consequent in het<br />
gebruik ervan. De Vos wordt Reynardus of Reinardus genoemd en de Wolf<br />
Ysingrynus, Ysingrinus of Isingrinus. De Kat heet Tibertus en de Haan Chanticler.<br />
Wij hebben deze namen geüniformiseerd.<br />
Hoe de kikvorsen onder elkaar een koning kozen<br />
(Qualiter ranae elegerunt sibi regem)<br />
Op dezelfde manier [als bij de muizen en de ratten] kwamen de kikvorsen samen<br />
om zich erover te beraden hoe zij een koning zouden kiezen. Zij kozen een boomstam,<br />
die zij overeind zetten en tot koning benoemden.<br />
Tiecelijn, 20, 2007