advies - ACVZ
advies - ACVZ
advies - ACVZ
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
ling die niet mee wil werken aan het onderzoek aangaande zijn identiteit (welke<br />
geschiedt met het oog op diens uitzetting) valt onder voornoemd criterium. 22 Het Hof<br />
concludeert dit mede op grond van het eerdere vastgestelde in het Chahal-arrest dat de<br />
detentie niet hoeft te worden beschouwd als noodzakelijk, maar dat het voldoende is<br />
wanneer de detentie ‘appropriate’; geschikt c.q. passend is ten behoeve van de uitzetting.<br />
Dit kan onder meer het geval zijn indien de vreemdeling zich onttrekt, of heeft onttrokken<br />
aan het onderzoek.<br />
Wanneer is nog sprake van dat “action is being taken” met het oog op uitzetting? Volgens<br />
vaste jurisprudentie van de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens (ECRM)<br />
en van het Hof is daarvan slechts sprake wanneer de uitzettingsprocedures voldoende<br />
voortvarend, ‘with due diligence’ wordt uitgevoerd. Wat dit met zich brengt wordt in de<br />
volgende subparagraaf uitgewerkt.<br />
3.2.2 Toelaatbare duur van de bewaring<br />
Uit het voorgaande zijn geen harde criteria en tijdslimieten af te leiden met betrekking<br />
tot de maximaal toelaatbare duur van de bewaring. Toch zijn er – mede in het licht van<br />
de Straatsburgse jurisprudentie – wel enkele vuistregels te ontwikkelen.<br />
In een aantal uitspraken van respectievelijk de Europese Commissie voor de Rechten<br />
van de Mens en het Hof is artikel 5 EVRM met betrekking tot de toegestane duur van de<br />
bewaring uitgelegd. Deze betreffen overigens met name uitleveringszaken. Artikel 5<br />
EVRM bepaalt ten aanzien van de duur van de uitleveringsdetentie niets expliciets; zij<br />
kan in beginsel zo lang duren als nodig is met het oog op het effectueren van de uitlevering.<br />
Hetzelfde geldt in principe voor de vreemdelingenbewaring.<br />
Zo lezen de Commissie en het Hof in artikel 5 lid 1 sub f EVRM de eis dat de uitleverings,-<br />
of uitzettingsprocedure met de vereiste spoed wordt afgehandeld. De overheid<br />
dient “requisite diligence” aan de dag te leggen. 23<br />
In de (uitleverings)zaak Kolompar tegen België sprak de Commissie in dit verband van<br />
een verplichting tot het nemen van “positive steps”, die niet wegvalt door de inactiviteit<br />
van de gedetineerde persoon. 24 De Commissie oordeelde dat in artikel 5 lid 1 besloten<br />
ligt dat de uitleveringsdetentie ophoudt geoorloofd te zijn indien de uitleveringsprocedure<br />
niet met de vereiste spoed door de autoriteiten wordt afgewikkeld. De verzochte<br />
Staat diende er zorg voor te dragen dat het voortduren van de uitleveringsprocedure niet<br />
leidt tot een onevenredige verhouding tussen het individuele belang bij persoonlijke<br />
vrijheid en de plicht van de verzochte Staat tot het nakomen van het uitleveringsverdrag.<br />
In het gegeven geval hadden de Belgische autoriteiten positieve stappen moeten<br />
nemen tot het bespoedigen van de procedure, waaraan klagers beweerdelijk passiviteit<br />
niet afdeed. Het Hof meende evenwel dat de detentieduur van meer dan 2 jaar en 8<br />
maanden niettemin onder artikel 5 lid 1 sub f EVRM gerechtvaardigd was, nu deze lange<br />
duur voor het grootste deel aan de vreemdeling was toe te schrijven. 25<br />
22 EHRM 4 oktober 2001, Agnissan vs. Denemarken, appl. nr. 39964/98, p. 11.<br />
23 ECRM 26 februari 1991, Kolompar vs. België, RV 1991, 94 m.nt. AHJS, § 62, respectievelijk EHRM 22 maart 1995,<br />
Quinn vs. Frankrijk, Series A-311, § 46.<br />
24 ECRM 26 februari 1991, Kolompar, RV 1991, 94, §§ 67-68.<br />
25 EHRM 24 september 1992, Kolompar, RV 1992, 98 m.nt. AHJS, § 42.<br />
29