06.09.2013 Views

advies - ACVZ

advies - ACVZ

advies - ACVZ

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

evoegdheid tot staandehouding ter inbewaringstelling, of een ophouding ter inbewaringstelling<br />

(waarbij tegelijkertijd het woord verhoor in artikel 50 kan worden gewijzigd<br />

in gehoor). Ook als de bevoegdheid op grond van het derde lid van artikel 50 Vw 2000<br />

zo zal zijn geformuleerd dat het strekt tot staandehouding ter inbewaringstelling staat<br />

daarmee niet vast dat de overgang van het strafrecht naar de bewaring ter fine van uitzetting<br />

hiermee op elkaar is afgestemd Een met toezicht belaste ambtenaar dient de<br />

vreemdeling dan staande te houden of op te houden voor verhoor. Deze ambtenaar is<br />

niet altijd op het tijdstip van de strafrechtelijke invrijheidsstelling op grond van het<br />

strafrecht aanwezig. Daarom adviseert de <strong>ACVZ</strong> tevens nader te onderzoeken of en in<br />

hoeverre de genoemde bevoegdheid ex artikel 47, eerste lid onder c Vw 2000, kan worden<br />

gegeven aan personen die op het moment van vrijlating aanwezig zijn. Gedacht kan<br />

worden aan de Officieren van Justitie en leidinggevende functionarissen in de penitentiaire<br />

inrichtingen.<br />

3.3.3. Duur van de detentie<br />

Artikel 59 lid 1a Vw 2000 stelt geen maximale termijn voor de bewaring. Dit betekent<br />

overigens niet dat een ongelimiteerde duur van de bewaring geoorloofd is. Uit de jurisprudentie<br />

volgt dat de bewaring niet langer mag duren dan strikt noodzakelijk is met het<br />

oog op de uitzetting. De bewaring dient tevens evenredig te zijn aan het beoogde doel;<br />

de uitzetting. In 1997 heeft de Rechtseenheidskamer een aantal duidelijke richtlijnen<br />

geformuleerd. 34 De Rechtseenheidskamer heeft bepaald dat in principe na maximaal zes<br />

maanden (maar soms al eerder) het belang van de vreemdeling bij opheffing van de<br />

bewaring zwaarder zal gaan wegen dan het belang van verweerder om de vreemdeling<br />

ter fine van uitzetting in bewaring te houden, zodat de bewaring dan – behoudens uitzonderingsgevallen<br />

- niet langer gerechtvaardigd is te achten. Met bovengenoemde uitspraak<br />

heeft de Rechtseenheidskamer de eerdere jurisprudentie op dit punt bevestigd. 35<br />

In haar uitspraak heeft de Rechtseenheidskamer overigens niet aangegeven waarom de<br />

standaard maximum duur op zes maanden is gesteld. Rechtspraak van de Afdeling<br />

Bestuursrechtspraak van de Raad van State is op dit punt nog niet voorhanden.<br />

De Rechtseenheidskamer heeft zich met het formuleren van deze richtlijnen overigens<br />

ontvankelijk getoond voor het standpunt van de staatssecretaris dat het onwenselijk is<br />

aan de duur van de bewaring een vaste termijn te verbinden. Deze contra-indicaties zijn<br />

nu staand beleid en het is de Staatssecretaris vrij deze in te roepen. Uit haar uitspraken<br />

volgt dat, kort gezegd, de vreemdelingenbewaring niet langer mag duren dan zes maanden,<br />

tenzij sprake is van één van de, hierna genoemde, door de Rechtseenheidskamer<br />

geformuleerde omstandigheden (contra-indicaties).<br />

De termijn van zes maanden kan onder meer worden verschreden indien 36 :<br />

Het belang van de Staatssecretaris bij de verwijdering van de betrokken vreemdeling<br />

aanmerkelijk groter is dan in het algemeen het geval is, bijvoorbeeld wanneer er sprake is<br />

van ongewenstverklaring of zware criminele antecedenten; in geval van een strafrechtelijke<br />

detentie van zeven dagen is geen sprake van zware criminele antecedenten. 37<br />

De vreemdeling het onderzoek naar de vaststelling van de identiteit of nationaliteit<br />

frustreert; een eventuele termijnoverschrijding komt bij non-coöperatief gedrag van de<br />

34 Rechtbank ‘s-Gravenhage (REK) 21 augustus 1997, RV 1997, 65 m.nt. BPV.<br />

35 Zie ook rechtbank ‘s-Gravenhage zp Amsterdam 30 juli 1996, RV 1996, 71 m.n. PBAU; rechtbank ‘s-Gravenhage<br />

zp Amsterdam 22 oktober 1996, AWB 96/9984; rechtbank ‘s-Gravenhage (REK) 1 juli 1997, AWB 97/6295.<br />

36 Deze overigens niet limitatieve gronden zijn nu staand beleid zie A5/5.3.5 Vc 2000.<br />

37 Rechtbank ‘s-Gravenhage zp Haarlem 27 februari 1998, RV 1998, 65 m.nt. PJAMB.<br />

34

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!