StAB Jurisprudentietijdschrift 2013, 1
StAB Jurisprudentietijdschrift 2013, 1
StAB Jurisprudentietijdschrift 2013, 1
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
14 Milieu/natuur/water<br />
2. Relevante overwegingen<br />
Ingevolge artikel 11 is het verboden nesten, holen of<br />
andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van<br />
dieren, behorende tot een beschermde inheemse dier-<br />
soort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te<br />
nemen of te verstoren.<br />
Ingevolge artikel 75, derde lid, voor zover thans van<br />
belang, kan de minister ontheffing verlenen van het<br />
bepaalde bij of krachtens artikel 11.<br />
Ingevolge het vijfde lid, voor zover thans van belang,<br />
worden ontheffingen slechts verleend indien geen afbreuk<br />
wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding<br />
van de soort.<br />
Ingevolge het zesde lid, aanhef en onder c, voor zover<br />
thans van belang, wordt, onverminderd het vijfde lid, voor<br />
soorten vogels als bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef<br />
en onder b, ontheffing slechts verleend wanneer er geen<br />
andere bevredigende oplossing bestaat met het oog op<br />
andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen<br />
belangen.<br />
2. [belanghebbende] is betrokken bij de realisatie van het<br />
woningbouwproject “Nimmer Dor te Laag Soeren” te<br />
Rheden. De werkzaamheden die daarvoor dienen te wor-<br />
den uitgevoerd zijn het bouwrijp maken, bebouwen en<br />
woonrijp maken van het plangebied. Het plangebied wordt<br />
gebruikt als foerageergebied door twee steenuilenpaartjes,<br />
die aan de west- en oostrand van dat gebied hun vaste<br />
rust- en verblijfplaats hebben. Omdat steenuilen behoren<br />
tot een beschermde inheemse diersoort als bedoeld in<br />
artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ffw heeft<br />
[belanghebbende] ontheffing gevraagd van de in artikel<br />
11 van de Ffw neergelegde verboden.<br />
De minister heeft zich bij het besluit van 13 november<br />
2009 op het standpunt gesteld dat het plangebied voor<br />
beide paren essentieel foerageergebied is. Door de<br />
werkzaamheden wordt een deel van dit foerageergebied<br />
verstoord, beschadigd en vernield. Dit heeft tot gevolg<br />
dat voor één steenuilenpaartje onvoldoende foerageerge-<br />
bied overblijft, hetgeen de functionaliteit van de vaste rust-<br />
en verblijfplaats van dit paartje aantast en ertoe zal leiden<br />
dat dit paartje die plaats verlaat. Hoewel dat in beginsel<br />
een overtreding van artikel 11 van de Ffw oplevert, wordt<br />
deze overtreding volgens de minister voorkomen door de<br />
door [belanghebbende] voorgestelde maatregel om een<br />
ander gebied (hierna: locatie A) geschikt te maken als<br />
leefgebied voor het desbetreffende steenuilenpaartje. De<br />
vaste rust- en verblijfplaats van het andere steenuilenpaar-<br />
tje wordt volgens de minister door de werkzaamheden<br />
niet negatief beïnvloed, mits [belanghebbende] het huidige<br />
beheer van het resterende foerageergebied binnen het<br />
plangebied voortzet en de inrichtingsmaatregelen bij<br />
locatie A tijdig en op de juiste wijze uitvoert. Nu door het<br />
nemen van die maatregelen artikel 11 van de Ffw niet<br />
wordt overtreden, is een ontheffing niet nodig, aldus de<br />
minister.<br />
Bij het besluit van 22 juli 2010 heeft de minister naar<br />
aanleiding van een daartoe strekkend bezwaar van IVN<br />
vastgesteld dat de feitelijke situatie ten opzichte van het<br />
besluit van 13 november 2009 is gewijzigd in die zin dat<br />
locatie A inmiddels wordt gebruikt door (een) niet eerder<br />
waargenomen steenuil(en). Volgens de minister is dit<br />
evenwel geen aanleiding locatie A ongeschikt te achten<br />
als compensatiegebied, maar bevestigt dit de inschatting<br />
van [belanghebbende] dat die locatie geschikt is voor<br />
steenuilen. De minister heeft ook in de overige bezwaren<br />
van IVN geen aanleiding gezien om de voorgenomen<br />
werkzaamheden alsnog ontheffingplichtig te achten.<br />
3. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar brieven en<br />
rapporten van het door [belanghebbende] ingeschakelde<br />
ecologisch en milieukundig adviesbureau Bureau Waarden-<br />
burg van 18 oktober 2007, 30 mei 2008, 22 juni 2009,<br />
15 februari 2010 en 4 mei 2010, overwogen dat de<br />
minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat<br />
geen ontheffing nodig is.<br />
4. [belanghebbende] heeft in verweer aangevoerd dat IVN<br />
geen belang meer heeft bij een inhoudelijke behandeling<br />
van het hoger beroep, omdat inmiddels een deel van het<br />
in het plangebied liggende foerageergebied door diepploe-<br />
gen bouwrijp is gemaakt en daarmee onbruikbaar gewor-<br />
den voor steenuilen. Gelet hierop kan IVN het met haar<br />
hoger beroep beoogde doel, te weten het onberoerd in<br />
stand laten van het foerageergebied, niet meer bereiken,<br />
aldus [belanghebbende].<br />
De Afdeling volgt [belanghebbende] hierin niet. IVN heeft<br />
reeds gedurende de bezwaarprocedure kenbaar gemaakt<br />
dat zij in beginsel niet tegen de realisatie van het woning-<br />
<strong>StAB</strong> 1 / <strong>2013</strong>