22.09.2013 Views

StAB Jurisprudentietijdschrift 2013, 1

StAB Jurisprudentietijdschrift 2013, 1

StAB Jurisprudentietijdschrift 2013, 1

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

74 Ruimtelijke ordening<br />

om een bouwvergunning indien voor dat tijdstip een aan-<br />

vraag is ingediend. Ingevolge artikel 1.2, derde lid, van<br />

de Invoeringswet Wabo wordt in gevallen als bedoeld in<br />

het tweede lid een vergunning gelijkgesteld met een<br />

omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit op het<br />

tijdstip waarop de betrokken beschikking onherroepelijk<br />

is geworden. Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Ww<br />

zoals deze gold voor 1 oktober 2010, dient verweerder<br />

de beslissing omtrent een aanvraag om een bouwvergun-<br />

ning aan te houden indien er geen grond is om de vergun-<br />

ning te weigeren en het bouwen tevens is aan te merken<br />

als het oprichten of veranderen van een inrichting waarvoor<br />

een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wm is vereist.<br />

Ingevolge het tweede lid eindigt de aanhouding met ingang<br />

van de dag na die waarop op een verzoek om voorlopige<br />

voorziening is beslist dat is ingediend binnen zes weken<br />

na de dag waarop een exemplaar van de beschikking op<br />

de aanvraag om de milieuvergunning ter inzage is gelegd.<br />

Ingevolge artikel 20.8 van de Wm zoals deze gold voor<br />

1 oktober 2010 treedt een besluit als bedoeld in artikel<br />

20.6, eerste lid, in gevallen als bedoeld in artikel 8.5,<br />

tweede lid, – waarin de vergunning betrekking heeft op<br />

het oprichten of veranderen van een inrichting, dat tevens<br />

is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet<br />

– niet eerder in werking dan nadat de betrokken bouwver-<br />

gunning is verleend. 16. Naar het oordeel van de recht-<br />

bank voorziet de Invoeringswet Wabo, waarbij artikel 52<br />

van de Woningwet als onderdeel van hoofdstuk IV is komen<br />

te vervallen, niet uitdrukkelijk in overgangsrecht voor<br />

gevallen waarbij ten behoeve van de wijziging van de<br />

inrichting een aanvraag om bouwvergunning is ingediend<br />

vóór 1 oktober 2010 en een aanvraag om een omgevings-<br />

vergunning voor de activiteit ‘veranderen van een inrichting’<br />

na 1 oktober 2010 is ingediend. Dit zou ertoe kunnen lei-<br />

den dat de bouwaanvraag in dit geval, waarop artikel 52<br />

van de Ww van toepassing blijft, tot in de lengte der dagen<br />

zou moeten worden aangehouden, omdat een milieuver-<br />

gunning niet meer kan worden verleend. Een dergelijk<br />

rechtsgevolg zou echter op gespannen voet staan met de<br />

uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever dat onherroepe-<br />

lijke bouwvergunningen die zijn verleend op basis van een<br />

vóór 1 oktober 2010 ingediende aanvraag, worden<br />

gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de acti-<br />

viteit bouwen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt voorts dat<br />

de wetgever degene die vóór 1 oktober 2010 een aan-<br />

vraag heeft ingediend, heeft willen behoeden voor een<br />

confrontatie met het wettelijke regime van de Wabo, ver-<br />

gelijk de memorie van toelichting bij de Invoeringwet Wabo<br />

(TK 2008-2009, 31953, nr. 3, p. 67). Een redelijke<br />

wetsuitleg van artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet<br />

Wabo brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich<br />

dat de omgevingsvergunning voor de activiteit van het<br />

veranderen van een inrichting als bedoeld in artikel 2.1,<br />

eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo, wat betreft<br />

de toepassing van artikel 52, tweede lid, van de Ww, moet<br />

worden beschouwd als een milieuvergunning. Een andere<br />

opvatting zou ertoe leiden dat vergunninghoudster, ten-<br />

einde het bouwplan te verwezenlijken, zich door inwerking-<br />

treding van de Wabo gedwongen ziet een aanvraag om<br />

een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen in te<br />

dienen, die aan de hand van alsdan van toepassing zijnde<br />

rechtsregime door verweerder moet worden beoordeeld.<br />

Een dergelijke opvatting doet afbreuk aan de bedoeling<br />

van de wetgever om de voorbereiding van de beslissing<br />

op de bouwaanvraag conform het oude recht te laten<br />

geschieden uit oogpunt van rechtszekerheid. Het voren-<br />

staande betekent dat de aanhoudingsplicht van artikel 52<br />

van de Ww in dit geval eveneens eindigt door verlening<br />

van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1,<br />

eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo. 17. Deze<br />

overwegingen brengen de rechtbank tot de conclusie dat,<br />

nu verweerder de beslissing omtrent de aanvraag om<br />

bouwvergunning in strijd met artikel 52 van de Ww niet<br />

heeft aangehouden, de verleende bouwvergunning in<br />

bezwaar geen stand kan houden. Ook om deze reden<br />

dienen de bestreden besluiten te worden vernietigd. De<br />

rechtbank zal met inachtneming van het bepaalde in artikel<br />

8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb),<br />

bepalen dat de verleende bouwvergunning alsnog herroe-<br />

pen dient te worden, en dat deze uitspraak in de plaats<br />

treedt van de vernietigde besluiten. Dit betekent dat op<br />

de aanvraag om bouwvergunning van vergunninghoudster<br />

alsnog overeenkomstig artikel 52 van de Ww moet worden<br />

beslist, met dien verstande dat voor de toepassing van<br />

dat artikel een mogelijke aanvraag om omgevingsvergun-<br />

ning voor het veranderen van de inrichting van vergunning-<br />

houdster, wordt beschouwd als een aanvraag om een<br />

vergunning voor het veranderen van een inrichting krach-<br />

tens artikel 8.1 van de Wm.<br />

<strong>StAB</strong> 1 / <strong>2013</strong>

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!