2004/I - Larcier
2004/I - Larcier
2004/I - Larcier
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
7° de data van ingebruikneming van de nieuwe of<br />
bestaande installaties en/of inrichtingen;<br />
8° de tijd die nodig is voor het omschakelen op<br />
een betere beschikbare techniek;<br />
9° het verbruik en de aard van de grondstoffen<br />
(met inbegrip van water) en de energie-efficiëntie;<br />
10° de noodzaak het algemene effect van de emissies<br />
en de risico's op het milieu te voorkomen of<br />
tot een minimum te beperken;<br />
11° de noodzaak ongevallen te voorkomen en de<br />
gevolgen daarvan voor het milieu te beperken;<br />
12° de milieuvoorwaarden vastgesteld door titel II<br />
van het VLAREM die inzonderheid de krachtens<br />
artikel 16, lid 2, van de EG-richtlijn 96/61/EG van<br />
24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie<br />
en bestrijding van verontreiniging door de EU-<br />
Commissie, of door internationale organisaties<br />
bekendgemaakte informatie omvat.]<br />
– Ingevoegd bij art. 41 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart<br />
1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
[Art. 43ter. Een inrichting en/of een installatie<br />
dient overeenkomstig de EU-richtlijn 96/61/EG<br />
van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie<br />
en bestrijding van verontreiniging zo te<br />
worden geëxploiteerd dat:<br />
1° alle passende preventieve maatregelen tegen<br />
verontreiniging worden getroffen, met name door<br />
toepassing van de beste beschikbare technieken;<br />
2° geen belangrijke verontreiniging wordt veroorzaakt;<br />
3° overeenkomstig het decreet van 2 juli 1981 betreffende<br />
de voorkoming en het beheer van afvalstoffen<br />
en het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming<br />
en -beheer het ontstaan van afvalstoffen<br />
wordt voorkomen; waar dit niet gebeurt, moeten<br />
die stoffen nuttig worden toegepast of aangewend<br />
worden als secundaire grondstof of, wanneer<br />
dat technisch en economisch onmogelijk is,<br />
zodanig worden verwijderd dat milieu-effecten<br />
worden voorkomen of beperkt;<br />
4° de energie op doelmatige wijze wordt gebruikt;<br />
5° de nodige maatregelen worden getroffen om<br />
ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan<br />
te beperken;<br />
6° bij de definitieve stopzetting van de activiteiten<br />
de nodige maatregelen worden getroffen om het<br />
gevaar van verontreiniging te voorkomen en het<br />
exploitatieterrein weer in een bevredigende toestand<br />
te brengen.]<br />
– Ingevoegd bij art. 42 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart<br />
1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
Art. 44. § 1. [...]<br />
§ 2. Wanneer een inrichting van klasse 1 of 2, of<br />
een gedeelte van deze inrichting, wegens brand of<br />
ontploffing veroorzaakt ten gevolgde van de exploitatie<br />
van de inrichting, is vernield, is de exploitant<br />
verplicht dit binnen een termijn van drie<br />
maanden te melden:<br />
1° aan de Bestendige Deputatie van de provincieraad<br />
alsmede aan het in § 1 vermelde Bestuur<br />
Milieuvergunningen, wanneer het gaat om een<br />
inrichting van klasse 1;<br />
2° aan de burgemeester van de gemeente waarin<br />
de exploitatie gebeurt, wanneer het gaat om een<br />
inrichting van klasse 2.<br />
– § 1 opgeheven bij art. 12 B. Vl. Reg. 29 september 2000, B.S.,<br />
22 mei 2001, inwerkingtreding: op de dag van de inwerkingtreding<br />
van het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 gesloten<br />
tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest<br />
en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing<br />
van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen<br />
zijn betrokken (art. 16)<br />
Art. 45. § 1. [De bevoegde overheid kan bij gemotiveerde<br />
beslissing de in de lopende vergunning(en)<br />
opgelegde voorwaarden wijzigen of aanvullen:<br />
1° ambtshalve;<br />
2° op verzoek van de in artikel 20 vermelde adviesorganen<br />
in zoverre deze bevoegd zijn voor adviesverlening<br />
met betrekking tot bedoelde inrichting;<br />
3° op verzoek van de exploitant;<br />
4° op verzoek van elke natuurlijke persoon of<br />
rechtspersoon die ten gevolge van de vestiging en<br />
de exploitatie van de inrichting rechtstreeks hinder<br />
kan ondervinden;<br />
5° op verzoek van elke rechtspersoon die zich de<br />
bescherming tot doel heeft gesteld van het leefmilieu<br />
dat door de hinder ten gevolge van de vestiging<br />
en de exploitatie van de inrichting kan worden<br />
getroffen.<br />
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder<br />
«bevoegde overheid» verstaan de overheid die in<br />
eerste aanleg bevoegd is, tenzij een hogere overheid<br />
een of meer van de lopende vergunningen<br />
heeft verleend of de vergunningsvoorwaarden ervan<br />
heeft gewijzigd. In dat geval is deze hogere<br />
overheid bevoegd.]<br />
§ 2. [Het verzoek, bedoeld in § 1, dient per ter post<br />
aangetekende zending naar de overheid, bevoegd<br />
in § 1, gestuurd te worden.]<br />
§ 3. Behoudens wanneer het gaat om een ambtshalve<br />
beslissing, dient het in § 1 bedoelde verzoek<br />
te vermelden:<br />
1° de identificatie van de inrichting als bedoeld in<br />
artikel 5, § 2, 1°, 2°, 3° en 4°;<br />
2° de gevraagde wijziging of aanvulling van de<br />
opgelegde vergunningsvoorwaarden;<br />
3° de motivering van de gevraagde wijziging of<br />
aanvulling;<br />
4° de gegevens met betrekking tot meldingen en<br />
vergunningen als bedoeld in het [artikel 5, § 2,<br />
19°].<br />
§ 4. [Tenzij het gaat om een ambtshalve beslissing,<br />
gelden met betrekking tot de adviesverlening, de<br />
uitspraak, de stilzwijgende weigering en de bekendmaking<br />
volgend op een verzoek, bedoeld in<br />
§ 1, de volgende bepalingen:<br />
1° wanneer de bevoegde overheid de Vlaamse minister<br />
is:<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
a) adviesverlening:<br />
de Vlaamse minister of de daartoe gemachtigde<br />
ambtenaar van de afdeling Milieuvergunningen<br />
van de administratie voor Milieu-, Natuur-, Landen<br />
Waterbeheer van het departement Leefmilieu<br />
en Infrastructuur stuurt een afschrift van het verzoek,<br />
bedoeld in § 1, nadat dit ontvankelijk en volledig<br />
werd bevonden, naar de gewestelijke milieuvergunningscommissie<br />
met verzoek om advies;<br />
de overheidsorganen die overeenkomstig<br />
artikel 20 advies dienen te verlenen alsmede de<br />
gewestelijke milieuvergunningscommissie, brengen<br />
hun advies uit overeenkomstig de bepalingen<br />
van de hoofdstukken VI en VII; de voorzitter en de<br />
secretaris van de commissie voeren de hen door<br />
artikel 27 en 28 toebedeelde opdrachten uit;<br />
b) uitspraak:<br />
binnen een termijn van vier maanden te rekenen<br />
vanaf de datum van verzending van het verzoek,<br />
bedoeld in § 1, doet de Vlaamse minister hierover<br />
uitspraak;<br />
c) bekendmaking:<br />
de Vlaamse minister of de gemachtigde ambtenaar,<br />
bedoeld in a), stuurt binnen een termijn van<br />
tien kalenderdagen na de datum van de beslissing,<br />
deze beslissing of een eensluidend verklaard<br />
afschrift ervan per ter post aangetekende zending<br />
met de opdracht tot bekendmaking ervan naar de<br />
bevoegde burgemeester;<br />
de burgemeester maakt de beslissing bekend<br />
overeenkomstig hoofdstuk IX;<br />
de Vlaamse minister of de gemachtigde ambtenaar,<br />
bedoeld in a), stuurt dezelfde dag als tot de<br />
verzending, bedoeld in het eerste lid, wordt overgegaan,<br />
per ter post aangetekende zending of bij<br />
afgifte tegen ontvangstbewijs een voor eensluidend<br />
verklaard afschrift van de beslissing ter kennisgeving<br />
naar:<br />
– de gewestelijke milieuvergunningscommissie;<br />
– de gouverneur alsmede de bestendige deputatie<br />
van de provincieraad van de provincie waartoe de<br />
percelen van de inrichting behoren;<br />
– het college, de commissie, het comité, de overheidsorganen,<br />
diensten en maatschappijen genoemd<br />
in artikel 35, 5°, c);<br />
d) stilzwijgende weigering:<br />
als de Vlaamse minister binnen een termijn van<br />
vier maanden, te rekenen vanaf de datum van verzending<br />
van het verzoek, bedoeld in § 1, geen uitspraak<br />
heeft gedaan, wordt de aangevraagde wijziging<br />
en/of aanvulling van vergunningsvoorwaarden<br />
geacht te zijn geweigerd;<br />
de Vlaamse minister of de gemachtigde ambtenaar,<br />
bedoeld in a), licht binnen een termijn van<br />
tien kalenderdagen na het verstrijken van de in<br />
het eerste lid vermelde termijn de aanvrager en de<br />
exploitant in over voormelde stilzwijgende weigering;<br />
de Vlaamse minister stuurt een eensluidend afschrift<br />
van het in het tweede lid bedoelde schrij-<br />
342 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>