03.05.2013 Views

2004/I - Larcier

2004/I - Larcier

2004/I - Larcier

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

3. Een voorwaarde voor de toepassing van<br />

artikel 20 is dat er een dringende en absolute<br />

noodzaak bestaat en dat er niet kan gewacht worden<br />

op de procedure van inherzieningstelling van<br />

het gewestplan of van het opstellen van een gemeentelijk<br />

plan. Het kan dus niet dat na maanden-,<br />

(eventuele jarenlange) voorstudies, eventueel<br />

met MER-rapporten e.a., plots dringend de<br />

toepassing van artikel 20 wordt ingeroepen.<br />

Mits de afdelingen ROHM in een beginfase te betrekken<br />

bij de problematiek kan ook reeds vroeg<br />

op de ruimtelijke dimensie ingespeeld worden.<br />

In dit kader is het aangewezen dat de afdelingen<br />

ROHM contact opnemen met de instanties die regelmatig<br />

toepassing vragen van artikel 20 voor inplantingen<br />

van bovengemeentelijk belang en<br />

deze besturen of instellingen wijzen op de vastgelegde<br />

beleidslijn.<br />

4. Gemeenschapsvoorzieningen zijn vaak gericht<br />

op de directe dienstverlening aan de bevolking<br />

(onderwijs, gezondheidszorg, cultuur, sport, e.a.).<br />

Dergelijke voorzieningen horen dus thuis in de<br />

woonzones en zones voor gemeenschapsvoorziening<br />

en principieel niet in de open ruimte.<br />

Aanvragen buiten de woonzones kunnen dan ook<br />

slechts onderzocht worden op basis van een gemeentelijk<br />

onderzoek waarin alternatieve inplantingen<br />

in het woongebied mede als uitgangspunt<br />

moeten opgenomen worden.<br />

Gezien het hier voorzieningen op gemeentelijk niveau<br />

betreft moet – indien bij uitzondering toch<br />

een alternatief buiten de woonzone gerechtvaardigd<br />

is – een oplossing komen via de geëigende<br />

middelen van de gemeentelijke planning. Een<br />

B.P.A. moet hier het resultaat zijn van een gemeentelijk<br />

onderzoek. Het moet verder slaan op<br />

specifieke functies waarover een akkoord bestaat<br />

dat zij op basis van een B.P.A. kunnen onderzocht<br />

worden.<br />

B. Ten aanzien van de bestemmingen dient beklemtoond<br />

dat werken via artikel 20 slechts kunnen<br />

toegestaan worden «voor zover ze verenigbaar<br />

zijn met de algemene bestemming en met<br />

het architectonisch karakter van het betrokken gebied»<br />

– Indien we dus te maken hebben met tegenstrijdige<br />

functies bv. woningbouw in open ruimte is<br />

artikel 20 niet toe te passen.<br />

– Uiteraard heeft deze verenigbaarheid (bij niet tegenstrijdige<br />

functies) ook te maken met schaalniveaus<br />

waarbij zowel de omvang als de functie<br />

van het beoogde bouwwerk in rekening dient gebracht.<br />

Op basis van deze uitgangspunten dienen volgende<br />

richtlijnen gevolgd te worden:<br />

1. Voor al de elementen van gewestelijk en regionaal<br />

niveau (bv. wegen, H.S.-lijn, leidingstraten,<br />

universiteit, ziekenhuizen, e.a.) die in tegenstrijd<br />

zijn met het gewestplan dient dit gewestplan gewijzigd<br />

temeer daar deze functies tot de verplichte<br />

inhoud van het gewestplan behoren.<br />

Werken en inrichtingen met deze reikwijdte en<br />

ruimtelijk verantwoord moeten zo spoedig mogelijk<br />

ter beslissing in het kader van een gewestplanwijziging<br />

worden voorgelegd.<br />

2. Gemeenschapsvoorzieningen van gemeentelijk<br />

belang die tot de normale uitrusting van het<br />

woongebied behoren dienen in het woongebied<br />

voorzien. Indien toch een andere inplanting moet<br />

voorgesteld worden dient een motiveringsnota<br />

bijgevoegd waarin de alternatieven in de woonzone<br />

worden besproken, en de gedane keuze onder<br />

al zijn facetten verantwoord. Deze studie zal een<br />

onderdeel zijn van de gemeentelijke planning. De<br />

administratie believe het een lijst te laten geworden<br />

van voorzieningen waarvoor dit gemeentelijk<br />

instrumentarium noodzakelijk is.<br />

3. Artikel 20 kan toegepast worden:<br />

– voor elementen die niet op het niveau van het<br />

gewestplan aangeduid worden bv. straatverlichting,<br />

wegen en nutsleidingen van subgewestelijk<br />

belang en aansluiting hierop;<br />

– voor beperkte afwijkingen van aangeduide leidingen,<br />

wegen, kanalen en spoorwegen;<br />

– voor gemeentelijke gemeenschapsvoorzieningen<br />

waar de functies niet tegenstrijdig zijn.<br />

[...]<br />

[...]<br />

[...]<br />

[...]<br />

ARTIKEL 21<br />

VERBOUWINGSWERKEN EN<br />

UITBREIDINGSWERKEN<br />

ARTIKEL 22<br />

ARTIKEL 23 § 1<br />

OPVULLING<br />

ARTIKEL 23 § 2<br />

FUNCTIEVERANDERING<br />

***<br />

ALGEMEEN BESLUIT<br />

Onderhavige richtlijnen zijn van strikte toepassing.<br />

Indien de gemachtigde ambtenaar meent dat,<br />

voor concrete gevallen de plaatselijke omstandig-<br />

RUIMTELIJKE ORDENING – Vlaanderen<br />

Omzendbrief (RO/97/05) 29 juli 1997<br />

heden, een afwijking van deze richtlijn zouden<br />

rechtvaardigen, kan hij het betrokken geval met<br />

een omstandige beschrijving van de particuliere<br />

omstandigheden voorleggen aan de beleidsafdelingen<br />

van AROHM die op hun beurt het standpunt<br />

van de minister zullen inwinnen.<br />

Blz: 1027 – Omzendbrief (RO/97/05) 29 juli 1997<br />

Omzendbrief (RO/97/05) 29 juli 1997<br />

met betrekking tot de toepassing van<br />

artikel 68, § 1, c van het decreet houdende<br />

bekrachtiging van het besluit van de<br />

Vlaamse Regering van 22 oktober 1996<br />

tot wijziging van het besluit van de<br />

Vlaamse Regering van 24 september<br />

1996 tot coördinatie van de wet van<br />

29 maart 1962 houdende de organisatie<br />

van de ruimtelijke ordening en de stedenbouw<br />

(B.S., 23 augustus 1997)<br />

1. Bij de beoordeling van een bouwmisdrijf dient men<br />

steeds uit te gaan van het feit dat het herstel van de<br />

plaats in de oorspronkelijke staat (art. 68, § 1, a, Gecoördineerde<br />

Stedenbouwwet) de principieel te vorderen<br />

herstelmaatregel is.<br />

Elke andere herstelmaatregel dient omstandig en uitdrukkelijk<br />

gemotiveerd te worden. Een loutere verwijzing<br />

naar het standpunt van het college van burgemeester<br />

en schepenen of het gebruik van stijlformules zal niet<br />

volstaan en is dus alleszins ontoereikend.<br />

In ieder geval zal minstens een antwoord moeten gegeven<br />

worden op de volgende overwegingen:<br />

– Waarom het herstel van de plaats in de oorspronkelijke<br />

staat, gelet op alle elementen in het voorliggende dossier,<br />

niet opportuun is?<br />

– Waarom, zo een vordering tot het herstel van de plaats<br />

in de oorspronkelijke staat niet opportuun wordt geacht,<br />

het niet mogelijk is om het uitvoeren van bouw- of aanpassingswerken<br />

te vorderen?<br />

– Of de gevorderde herstelmaatregel in relatie staat tot<br />

de ernst van de overtreding, zonder dat de geloofwaardigheid<br />

van het te voeren handhavingsbeleid in het gedrang<br />

gebracht wordt?<br />

2. De vordering krachtens artikel 68, § 1, c tot het betalen<br />

van een bedrag, gelijk aan de meerwaarde die het<br />

goed heeft verkregen door het misdrijf, dient in alle omstandigheden<br />

en op de geijkte manier aan het bevoegde<br />

parket te worden overgemaakt en dit met het oog op het<br />

vaststellen door de rechter van de definitieve omvang<br />

van de door de veroordeelde te betalen meerwaardesom.<br />

Het bewuste bedrag kan derhalve geenszins voorafgaand<br />

aan de definitieve veroordeling van de overtreder<br />

in der minne of op enige andere wijze door de gemachtigde<br />

ambtenaar of diens aangestelde geïnd worden.<br />

3. Zoals bouwmisdrijven gepleegd in de door de Prioriteitennota<br />

d.d. 13 maart 1995 aangeduide gebieden of<br />

gevallen, is de meerwaarde als herstelmaatregel eveneens<br />

uitgesloten in de volgende aangelegenheden:<br />

a) met betrekking tot inbreuken op alle geldende bodembestemmingsvoorschriften<br />

van een plan van aanleg;<br />

b) met betrekking tot bouwmisdrijven die een duidelijk<br />

nefaste weerslag hebben op hun omgeving;<br />

c) met betrekking tot bouwmisdrijven die een onaanvaardbare<br />

stedenbouwkundige hinder voor de omwonenden<br />

vormen. Het hinderlijk karakter van de inbreuk<br />

voor de omwonenden kan onder meer afgeleid worden<br />

uit :<br />

432 Deel VII Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong>

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!