2004/I - Larcier
2004/I - Larcier
2004/I - Larcier
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
–2°, c), gewijzigd bij art. 16 B. Vl. Ex. 28 oktober 1992, B.S.,<br />
2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993<br />
–3° vervangen bij art. 52, 2°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
–5°, a), vervangen bij art. 52, 3°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
1°, b)<br />
– In geval van het onontvankelijk bevinden van een beroep dient<br />
de indiener van dat beroep binnen veertien kalenderdagen na<br />
het verstrijken van de periode van bekendmaking bedoeld in<br />
artikel 31 van Vlarem I, hiervan per ter post aangetekend schrijven<br />
in kennis te worden gesteld. Wanneer het bestreden besluit<br />
liefst vijftien maanden na het instellen van het beroep werd genomen,<br />
getuigt het in die omstandigheden van onzorgvuldig bestuur<br />
de aanvraag onontvankelijk te verklaren zonder de verzoekende<br />
partij de gelegenheid te geven de haar verweten procedurele<br />
tekortkomingen recht te zetten. Evenmin kan met goed gevolg<br />
worden ingeroepen dat de verzoekende partij de overheid<br />
in verwarring had gebracht door een verkeerd bedrag aan dossiertaks<br />
te storten (R.v.St., arrest nr. 55.596, 5 oktober 1995, NV<br />
Werdes).<br />
– Wanneer het bestuur milieuvergunningen, vermits slechts<br />
10.000,- BF dossiertaks werd betaald in plaats van 20.000,- BF,<br />
het beroepschrift van de verzoekende partij «van rechtswege onontvankelijk<br />
verklaart», zodat daarover «geen uitspraak ten<br />
gronde door de bevoegde Gemeenschapsminister kan gedaan<br />
worden» en dossier dan ook «zonder verder gevolg (wordt) geklasseerd»,<br />
dan is «de procedure voor het niet ontvankelijk bevonden<br />
beroep» beëindigd. Bij ontstentenis van een tegen deze<br />
individuele beslissing ingestelde vordering tot nietigverklaring is<br />
deze definitief. De verzoekende partij kan later niet met toepassing<br />
van artikel 159 van de Grondwet de onwettigheid ervan inroepen<br />
(R.v.St., schorsingsarrest nr. 59.225, 25 april 1996, Bvba<br />
Ruva).<br />
3°<br />
– Wanneer de aanvrager een nota had overgelegd waarin hij er<br />
onder meer op wees dat het overgrote deel van de mestuitspreiding<br />
– volgens het Mestactieplan de belangrijkste bron van ammoniakemissie<br />
– op verdere afstand van het natuurgebied zal<br />
gebeuren, er naar luid van datzelfde plan «geen beleidsinstrumenten<br />
(bestaan) die kwaliteitsdoelstellingen relevant voor de<br />
mestproblematiek bepalen», het natuurgebied bestaat uit gewone<br />
weilanden en twee zeer kleine bospartijtjes welke niet bijzonder<br />
«ammoniakgevoelig» zijn, er met milieukokers wordt gewerkt<br />
en aangepast voeder wordt gebruikt, en op het desbetreffende<br />
bezwaar wordt geantwoord dat «het dichtste natuurreservaatgebied<br />
gelegen is op 625 meter in zuid-oostelijke richting,<br />
zodat het risico voor overmatige ammoniakdepositie in dit gebied,<br />
gelet op de afstand en richting, tot een aanvaardbare grens<br />
beperkt wordt», dan is het bestreden besluit strijdig met<br />
artikel 52, 3° Vlarem I, luidens hetwelk de uitspraak over het beroep<br />
tegen een door de bestendige deputatie in eerste aanleg genomen<br />
beslissing over een milieuvergunningsaanvraag «een gemotiveerde<br />
beslissing omvat over de aanspraken of bezwaren<br />
die door de indieners van het beroep werden gesteld» (R.v.St.,<br />
schorsingsarrest nr. 57.585, 18 januari 1996, Claessens).<br />
– Het bestreden besluit is strijdig met art. 52, 3° Vlarem wanneer<br />
het geen melding maakt van het beroep van een beroepsindiener,<br />
zijn argumenten niet weergeeft, ze evenmin behandelt, uitsluitend<br />
verwijst naar het beroep van de exploitant, slechts gewijd<br />
is aan de daarin ontwikkelde argumentatie en wanneer de<br />
essentiële bezwaren onbesproken blijven (R.v.St., arrest<br />
nr. 57.816, 25 januari 1996, VZW Wijkkomitee Geuzen-Velden).<br />
– Wanneer het bestreden besluit melding maakt van tien beroepsschriften<br />
maar niet van dat van de eerste verzoeker en het<br />
evenmin is opgenomen in het administratief dossier, heeft de<br />
minister geen uitspraak gedaan over het beroep van de eerste<br />
verzoeker (R.v.St., schorsingsarrest, nr. 60.342 van 20 juni 1996,<br />
Lallemant-Schamp).<br />
–Luidens artikel1, 1°, Vlarem I-besluit wordt voor de toepassing<br />
van dit besluit verstaan onder «de Gemeenschapsminister»: het<br />
lid van de Vlaamse Executieve tot wiens bevoegdheid de bescherming<br />
van het leefmilieu behoort. Het betreft aldus deze Minister,<br />
die de door art. 52, 3° en 5°, a), van dit besluit bepaalde<br />
termijn van vijf maanden te rekenen van de ontvangst van het<br />
beroep om hierover uitspraak te doen moet in acht nemen, en<br />
aan wie te dien einde het in art. 51, § 1 en 2, bedoelde beroepschrift<br />
moet worden verstuurd. Wanneer de exploitant zijn<br />
beroepschrift tegen een door de bestendige deputatie genomen<br />
weigeringsbeslissing verzendt aan de Voorzitter van de Vlaamse<br />
Executieve, en niet aan de Vlaamse Minister van leefmilieu, zoals<br />
nochtans is voorgeschreven door het te dezen toepasselijke<br />
art. 51, § 2, Vlarem I, doet de doorzending van dit beroepschrift<br />
naar de bevoegde Minister geen verschuiving of verlening van<br />
de termijn om uitspraak te doen ontstaan, maar komt het aan de<br />
beroepsindiener toe te bewijzen dat de minister méér dan vijf<br />
maanden vóór de in beroep genomen weigeringsbeslissing het<br />
beroep heeft ontvangen. Wanneer een dergelijk bewijs niet<br />
wordt geleverd, niettegenstaande de minister beweert dat hij het<br />
beroepschrift minder dan vijf maanden vóór de genomen beslissing<br />
ontving, beschikt de beroepsindiener niet over een stilzwijgend<br />
verworven milieuvergunning (Cass., 2 februari 1999, R.W.,<br />
2000-2001, 124).<br />
4°<br />
– Blijkens artikel 52, 4°, van Vlarem I wordt de beslissing over<br />
het beroep tegen een in eerste aanleg verleende milieuvergunning<br />
niet individueel ter kennis van de bezwaarindieners gebracht.<br />
De beroepsbeslissing dient wel, overeenkomstig het bepaalde<br />
in artikel 52, 4°, a en b, juncto artikel 31 van Vlarem I,<br />
aangeplakt te worden op de plaats van de exploitatie en op de<br />
daartoe voorbehouden gemeentelijke aanplakborden gedurende<br />
een periode van dertig kalenderdagen. De termijn voor het instellen<br />
van het annulatie- en schorsingsberoep bij de Raad van<br />
State gaat bijgevolg in met het verstrijken van de aanplakkingstermijn.<br />
Luidens artikel 31, § 2, 1°, eerste lid, van Vlarem I, moet<br />
de bekendmaking ten minste het volgende bevatten: «a) de mededeling<br />
van de genomen beslissing; b) de aanduiding van de<br />
dienst van het gemeentebestuur, waar gedurende de aanplakkingstermijn,<br />
het besluit kan worden ingezien en waar mondelinge<br />
toelichting kan worden bekomen; c) voor beslissingen<br />
waartegen beroep mogelijk is: de mededeling tot en met welke<br />
dag bij per ter post aangetekend schrijven beroep kan worden<br />
ingesteld bij de bevoegde overheid». Het feit dat de kennisgeving<br />
verkeerdelijk vermeldt dat de beslissing werd genomen door «de<br />
gemeenschapsminister van de provincie Vlaams-Brabant» is niet<br />
van die aard dat de verzoekende partijen erdoor konden misleid<br />
zijn omtrent de genomen beslissing. Zij betwisten immers niet<br />
dat de aanduiding van de sub b van bovenvermeld artikel 31,<br />
§2, 1°, eerste lid, van Vlarem I bedoelde dienst van het gemeentebestuur<br />
correct was, zodat zij op die dienst de thans bestreden<br />
beslissing hadden kunnen inzien en de nodige mondelinge toelichting<br />
konden verkrijgen. Bovendien kan in redelijkheid niet<br />
worden aangenomen dat zij niet weten dat een provinciebestuur<br />
geen gemeenschapsministers in zijn rangen telt. De verzoekende<br />
partijen wijzen ook op een foutieve aanduiding van de termijn<br />
om tegen de beslissing bij de Raad van State beroep aan te<br />
tekenen. Uit de libellering van littera c van het meervermelde<br />
artikel 31, § 2, 1°, eerste lid, van Vlarem I, voornamelijk uit het<br />
gebruik van het woord «bevoegde overheid» – de Raad van State<br />
kan bezwaarlijk als een overheid worden gekwalificeerd – lijkt<br />
op het eerste gezicht te moeten afgeleid worden dat aldaar de<br />
administratieve beroepen worden bedoeld. Artikel 19, tweede<br />
lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State stelt van<br />
zijn kant dat de beroepstermijnen alleen een aanvang nemen op<br />
voorwaarde dat de betekening door de administratieve overheid<br />
van de beslissing het bestaan van het annulatieberoep «alsmede<br />
de in acht te nemen vormvoorschriften en termijnen vermeldt».<br />
Daargelaten de vraag of een aanplakking als een «betekening»<br />
kan worden beschouwd, lijken de verzoekende partijen zich niet<br />
op die bepaling te kunnen beroepen – zij doen dit trouwens ook<br />
niet expliciet –, vermits hun belangen door die foutieve vermelding<br />
niet geschaad lijken te zijn. De termijn die wordt vermeld<br />
om annulatieberoep aan te tekenen, namelijk 17 september<br />
1999, is immers zestig dagen korter dan de reële beroepstermijn.<br />
Uit niets blijkt dat het door die foutieve vermelding is dat zij<br />
slechts op 12 januari 2000 hun vordering hebben ingesteld. Ten<br />
slotte kunnen de verzoekende partijen zich thans in redelijkheid<br />
ook niet beroepen op de foutieve aanduiding van de vormen<br />
waarin het beroep moet worden opgesteld, nu zij in het verleden<br />
reeds een ontvankelijk en gegrond annulatieberoep hebben ingesteld<br />
tegen de voor betrokken rioolwaterzuiveringsinstallatie<br />
verleende milieuvergunning, zodat zij blijkbaar goed weten hoe<br />
zij een vordering voor de Raad van State moeten inleiden (R.v.St.,<br />
schorsingsarrest nr. 89.839, 28 september 2000, Frans Peeters).<br />
Afdeling III<br />
Bijzondere bepalingen<br />
Art. 53. In afwijking van de bepalingen van<br />
artikel 50, 5° en van artikel 52, 5° gelden wanneer<br />
het beroep betrekking heeft op een vergunningsaanvraag<br />
die heeft geleid tot een vergunning op<br />
proef en bij gebreke aan uitspraken binnen de gestelde<br />
termijnen, de volgende stilzwijgende beslissingen:<br />
1° indien [binnen de gestelde of in voorkomend<br />
geval binnen de verlengde termijn] geen uitspraak<br />
is gedaan over een beroep tegen een in eerste aanleg<br />
verleende vergunning op proef, geldt bij het<br />
MILIEUVERGUNNING – Vlaanderen<br />
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 «Vlarem I»<br />
verstrijken van de termijn van de vergunning op<br />
proef:<br />
– de beslissing in eerste aanleg over de vergunningsaanvraag<br />
na de proefvergunning overeenkomstig<br />
de bepalingen van artikel 40, § 4;<br />
– de stilzwijgende weigering wanneer vóór het<br />
verstrijken van de termijn van de vergunning op<br />
proef geen uitspraak in eerste aanleg werd gedaan;<br />
2° indien [binnen de gestelde of in voorkomend<br />
geval binnen de verlengde termijn] geen uitspraak<br />
is gedaan over een beroep tegen een al of niet stilzwijgende<br />
beslissing in eerste aanleg over de vergunningsaanvraag<br />
na de proefvergunning, wordt<br />
de vergunning geacht te zijn bekomen voor een<br />
termijn van 20 jaar, de termijn van de proefvergunning<br />
inbegrepen; in dat geval gelden de voorwaarden<br />
zoals bepaald in artikel 50, 5°, b) en<br />
artikel 52, 5°, b).<br />
–1°, inleidende zin, gewijzigd bij art. 53 B. Vl. Reg. 12 januari<br />
1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999<br />
(art. 83)<br />
–2° gewijzigd bij art. 53 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S.,<br />
11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83)<br />
[Art. 53bis. § 1. In geval de uitspraak, bedoeld<br />
in artikel 50, 3°, en 52, 3°, een vergunning op<br />
proef omvat, wordt zonder extra formaliteiten een<br />
definitieve beslissing over de milieuvergunningsaanvraag<br />
genomen vóór het verstrijken van de termijn<br />
van de vergunning op proef.<br />
§ 2. Voor de beslissing, bedoeld in § 1, verloopt de<br />
procedure als volgt:<br />
1° wanneer de Vlaamse minister de vergunning<br />
op proef heeft verleend:<br />
a) uiterlijk vier maanden voor het verstrijken van<br />
de termijn van de vergunning op proef vraagt de<br />
Vlaamse minister of de daartoe gemachtigde<br />
ambtenaar van de afdeling Milieuvergunningen<br />
van de administratie voor Milieu-, Natuur-, Landen<br />
Waterbeheer van het departement Leefmilieu<br />
en Infrastructuur aan de overeenkomstig<br />
artikel 58 met het toezicht belaste ambtenaren<br />
een evaluatieverslag met betrekking tot de inrichting;<br />
dit verslag wordt binnen een termijn van dertig<br />
dagen aan de gewestelijke milieuvergunningscommissie<br />
bezorgd;<br />
b) de Vlaamse minister of de gemachtigde ambtenaar,<br />
bedoeld in a), verzoekt, uiterlijk vier maanden<br />
voor het verstrijken van de termijn van de vergunning<br />
op proef, de gewestelijke milieuvergunningscommissie<br />
om advies;<br />
c) de overheidsorganen die overeenkomstig<br />
artikel 20 advies dienen te verlenen alsmede de<br />
gewestelijke milieuvergunningscommissie, brengen<br />
hun advies uit overeenkomstig de bepalingen<br />
van de hoofdstukken VI en VII met dien verstande<br />
dat de gewestelijke milieuvergunningscommissie<br />
advies dient te verlenen uiterlijk dertig kalenderdagen<br />
vóór het verstrijken van de vergunning op<br />
proef;<br />
de voorzitter en de secretaris van voornoemde<br />
commissie zorgen voor de uitvoering van de hen<br />
door artikelen 27 en 28 toebedeelde opdrachten;<br />
Editie <strong>2004</strong>/I (1 januari <strong>2004</strong>) – © <strong>Larcier</strong> Deel VII 347