Tips voor tekstschrijvers - Leporello Uitgevers
Tips voor tekstschrijvers - Leporello Uitgevers
Tips voor tekstschrijvers - Leporello Uitgevers
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
1 ‘Wordt’ schrijf je dus<br />
altijd met ‘dt’. De hoeveelheid<br />
zelfstandige naamwoorden<br />
is oneindig veel<br />
groter dan de twee gevallen<br />
waarin je ‘word’ schrijft:<br />
‘Ik word genoemd.’ ‘Word<br />
je opgehaald?’<br />
Zinsdelen benoemen<br />
Persoonsvorm en gezegde<br />
Zinnen horen een werkwoord te hebben, zei ik al. Ik moet dat<br />
specificeren. Zinnen horen een persoonsvorm te hebben. Dit woord<br />
doet helemaal niet denken aan een werkwoord, helaas, en daarom zijn<br />
er zo veel misverstanden over. De persoonsvorm is die vorm van het<br />
werkwoord die zich voegt naar de persoon. Welke persoon? De persoon<br />
die het onderwerp van de zin is. Ook dat is nog onduidelijk. In de zin:<br />
- Die tafel staat me in de weg<br />
is maar één persoon aanwezig, namelijk ikzelf, maar ‘de tafel’ is het<br />
onderwerp van de zin. Als ik dan verder praat en zeg: ‘Hij moet maar<br />
naar zolder’ gebruik ik het verwijswoord ‘hij’. En ‘hij’ is derde persoon<br />
enkelvoud in het rijtje: ik, jij, hij, wij, jullie, zij. Alle zelfstandige<br />
naamwoorden zijn derde persoon (enkelvoud of meervoud).<br />
Het verwijswoord ‘u’ was vroeger derde persoon, daarom schrijven<br />
veel mensen nog: ‘u heeft’. Net als ‘hij heeft’. Maar ‘u is’ zie je al een<br />
stuk minder vaak. Het woord ‘u’ is van plaats veranderd, we ervaren<br />
het nu als tweede persoon. Daarom schrijf je niet alleen ‘u bent’, maar<br />
ook ‘u hebt’.<br />
Er zijn ook zinnen denkbaar met alleen een infinitief:<br />
- Doorgaan!<br />
Of een voltooid deelwoord:<br />
- Graag gedaan.<br />
Maar dat zijn meer uitdrukkingen dan zinnen. Dus: een zin heeft een<br />
persoonsvorm. Die persoonsvorm is de basis van het gezegde. Soms<br />
komt er wat bij, soms niet. In de zin ‘Die tafel staat me in de weg’, is<br />
‘staat’ persoonsvorm én gezegde.<br />
- Ik heb een fiets gestolen<br />
Het hulpwerkwoord is altijd de persoonsvorm. Zonder uitzondering.<br />
Maar in deze zin staat nog een werkwoord, dus het gezegde is ‘heb gestolen’.<br />
Het is geen naamwoordelijk gezegde, omdat ‘stelen’ geen koppelwerkwoord<br />
is. We noemen het een werkwoordelijk gezegde, omdat<br />
er alleen werkwoorden in staan. Nog twee <strong>voor</strong>beelden.<br />
- Bas is arts geworden<br />
Naamwoordelijk gezegde: ‘is arts geworden’. Er staat een naamwoord<br />
in. ‘Worden’ is een koppelwerkwoord.<br />
- Piet is door Jan geslagen<br />
Werkwoordelijk gezegde: ‘is geslagen’. ‘Slaan’ is geen koppelwerkwoord.<br />
Persoonsvorm en onderwerp zijn twee handen op één buik, ze kunnen niet<br />
zonder elkaar. Heb je de een dan heb je het ander ook. In de vorige<br />
drie <strong>voor</strong>beeldzinnen zie je zo wat het onderwerp is. Toch nog even<br />
weten hoe je de persoonsvorm ook alweer vindt? Maak de zin vragend,<br />
de persoonsvorm komt <strong>voor</strong>op te staan.<br />
Onderwerp<br />
Het onderwerp van de zin is direct gekoppeld aan de persoonsvorm.<br />
Het kan uit één woord bestaan (ik, Bas, Piet), uit twee woorden (die<br />
tafel) of uit meer (6 in dit geval):<br />
Het gore gootsteentje achter de schuur is schoongemaakt.<br />
Bij de verwijswoorden heb ik het verschil tussen ‘hem’ en ‘zich’ <strong>voor</strong><br />
me uitgeschoven, omdat je dat pas kunt bepalen als je weet wat het<br />
onderwerp van de zin is.<br />
- Hij heeft een lange trainingsperiode <strong>voor</strong> zich.<br />
- Er ligt een lange trainingsperiode <strong>voor</strong> hem.<br />
Je gebruikt ‘zich’ als het terugslaat op het onderwerp van de zin (hij),<br />
en ‘hem’ als iets anders (een lange trainingsperiode) onderwerp van de<br />
zin is. Het woordje ‘er’ moet je maar even over het hoofd zien.<br />
Het geldt ook <strong>voor</strong> zichzelf/hemzelf.<br />
- Hij heeft het aan zichzelf te danken.<br />
- Als het aan hemzelf lag, was hij allang gescheiden.<br />
Onderwerp: ‘het’.<br />
Dit probleem doet zich alleen <strong>voor</strong> bij de derde persoon. De eerste en<br />
de tweede persoon hebben maar één mogelijkheid: me, je, ons, jullie.<br />
Het onderwerp is ook van belang <strong>voor</strong> de beknopte bijzin. Zie:<br />
Beknopte bijzin.