gen
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
xxxxx<br />
bovendien familieleden die langere tijd in de koloniën vertoefden<br />
(bijvoorbeeld de families Van Vloten, Hartsinck en Bijsterus<br />
Heemskerk). De plantersklasse was bovendien een vrij kleine<br />
gemeenschap waarbinnen snel duidelijk werd wie wat goed<br />
deed en wie wat niet, welke producten gunstige prijzen opleverden<br />
en welke plantages goed bestuurd werden. In de meeste<br />
gevallen moesten de producten van de plantage aan de hypotheekgever<br />
gezonden worden. Hypotheekgevers hadden dus<br />
steeds een relatief goed inzicht in de waarde van hun onderpanden.<br />
Aangezien vele terugkerende kolonisten investeerden in buitenplaatsen<br />
en landgoederen in Nederland, moeten we concluderen<br />
dat een aanzienlijk economisch surplus werd gerepatrieerd.<br />
We zien ook dat enkele kolonisten erin slaagden zich te omrin<strong>gen</strong><br />
met behoorlijke luxe, of die luxe en tijd gebruikten voor<br />
exotische hobby’s – soms met kwalijke randjes. De in 1768 in<br />
het Oostfriese Jever geboren Elias Wolff is een voorbeeld van<br />
een kolonist die voornamelijk via zijn huwelijk zeer rijk werd.<br />
Hij kwam waarschijnlijk op jonge leeftijd naar Essequebo. Daar<br />
trouwde hij, 24 jaar oud, met de twee jaar jongere Sarah Barkey,<br />
dochter van Jacob Barkey en Sara Du Donjon. Via dit huwelijk<br />
verwierf hij belan<strong>gen</strong> in plantages van zijn schoonvader. De<br />
inventaris van 1818 vermeldt dat hij toen mede-ei<strong>gen</strong>aar was<br />
van De Goede Hoop en Le Retrieve. Wolff woonde inmiddels al<br />
in Deventer, waar hij een ijzergieterij had gekocht. Vanaf 1814<br />
was hij ook al ei<strong>gen</strong>aar van landgoed Vredelust bij Hoogeveen.<br />
Tot in de allerhoogste<br />
krin<strong>gen</strong> trok men<br />
voordeel uit de plantageeconomie<br />
in de West<br />
Een andere kolonist, Paulus Eggers, volgde een vaak in de drie<br />
koloniën gezien carrièrepad van ambtenaar naar plantage-ei<strong>gen</strong>aar.<br />
In dienst van de Sociëteit van Berbice, een groep Amsterdamse<br />
kooplieden die ei<strong>gen</strong>aar waren van de kolonie Berbice,<br />
reisde hij in 1788 op twintigjarige leeftijd vanuit zijn geboorteplaats<br />
Amsterdam naar Berbice, waar hij aanvankelijk als<br />
gezworen klerk (notaris) werkte en vanaf 1794 als secretaris<br />
onder Nederlands en Engels gezag. In 1805 trad hij af na een<br />
conflict met gouverneur Batenburg. Intussen was hij getrouwd<br />
met Catherina Wilhelmina Büse, weduwe van zijn voorganger<br />
als secretaris, Jacobus Broekhuizen. Na zijn ontslag bleef<br />
Eggers in Berbice als plantagehouder. Bij zijn overlijden in 1812<br />
werden zijn aanzienlijke bezittin<strong>gen</strong> in het openbaar verkocht.<br />
De boedel toont een brede belangstelling, een hoger dan gemiddelde<br />
levensstandaard, en veel artikelen, zoals een elektriseermachine,<br />
camera obscura en kamerorgel, die we niet direct<br />
associëren met het wisselvallige en vaak gewelddadige bestaan<br />
van een kolonist.<br />
We weten niet waarom Eggers een elektriseermachine gebruikte:<br />
als experiment of vermaak? Tijd<strong>gen</strong>oot en collega-kolonist<br />
Frans Johannes Van der Lott richtte zich ook op elektrische<br />
experimenten, maar vaak met Indianen en tot slaaf gemaakten<br />
als proefpersonen. Zijn elektriciteitsbron was geen machine om<br />
statische elektriciteit op te wekken zoals bij Eggers, maar een<br />
sidderaal, een tropische vissoort die bij aanraking een krachtige<br />
elektrische schok produceert. Van der Lott experimenteerde al<br />
tijdens zijn jeugd in Middelburg met elektriseermachines. Zijn<br />
plaats in de annalen van de wetenschap dankt hij aan een brief<br />
uit 1761 die een jaar later verscheen in de Verhandelin<strong>gen</strong> van de<br />
Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen met als titel ‘Kort<br />
Berigt van den Congeraal, ofte Drilvisch’. De brief beschrijft<br />
proeven die hij samen met andere planters uitvoerde op kippen,<br />
Indianen en tot slaaf gemaakten. De experimenten stonden zijn<br />
aanstelling in 1803 als Beschermheer van de Indianen en Kapitein<br />
van de Burgermilitie niet in de weg. In 1795 werd hij secretaris<br />
en fiscaal van Essequebo, functies die hij vervulde tot 1801.<br />
Hij stierf in Essequebo in 1804.<br />
De inventaris uit 1818 is ook behulpzaam omdat zij iets zegt<br />
over de aanwezigheid van joden in de drie gebiedsdelen. Zij laat<br />
zien dat plantage Bloemhof dat jaar nog in het bezit was van de<br />
nazaten van Joseph de la Penha en Aron Jacob de Prado, ‘koop-<br />
Het opwekken in huiselijke kring van stroom met behulp<br />
van elektriseermachines was rond 1800 in de betere<br />
krin<strong>gen</strong> een vorm van vermaak. Deze machine dateert uit<br />
de jaren 1782-1790 en werd ontworpen door Edward Naire.<br />
Coll. Teylers Museum, Haarlem<br />
50 <strong>gen</strong>. DOSSIER NEDERLAND EN DE WEST