eindwerk B. Duytschaever.pdf - GGS Jeugdgezondheidszorg
eindwerk B. Duytschaever.pdf - GGS Jeugdgezondheidszorg
eindwerk B. Duytschaever.pdf - GGS Jeugdgezondheidszorg
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
kleinste eenheid in een taal die betekenis uitdrukt, bijvoorbeeld het lidwoord ‘een’ bij een<br />
naamwoord betekent dat het om 1 object gaat en dat het een niet-specifiek object is. Vanaf<br />
24 maanden beginnen kinderen voorzetsels te gebruiken en voegwoorden,<br />
voornaamwoorden, lidwoorden en hulpwerkwoorden. Ze beginnen ook morfologische<br />
verbuigingen te verwerven. Al deze elementen vormen de telegrafische spraak om tot meer<br />
volwassen-achtig taalgebruik (5).<br />
2.4.4 De pragmatiek<br />
Kinderen vragen om uitleg en denken na over taal. Ze corrigeren zichzelf en geven<br />
commentaar op volwassen taalgebruik. De communicatieve situaties waaraan ze deelnemen<br />
worden gevarieerder. Zo komen nieuwe pragmatische functies aan bod (2).<br />
2.5 De voltooiingsfase<br />
In deze fase hebben kinderen al een actieve basiswoordenschat van een 3000 à 4000<br />
woorden, hun woordenschatbegrip wordt geschat op 6000 à 8000 en breidt voortdurend uit.<br />
De fonologie is grotendeels afgewerkt, maar de morfosyntaxis is nog volop in ontwikkeling,<br />
zoals het vormen van passieve en samengestelde zinnen. Door hun groeiend<br />
metalinguïstisch bewustzijn, staan kinderen – naast taalverwerven – nu ook open voor<br />
taalleren. Zo leren ze in deze fase lezen en schrijven. Kinderen ontwikkelen narratieve<br />
vaardigheden en kunnen zich nu ook verplaatsen in het standpunt van de luisteraar (2).<br />
2.6 Beïnvloedende variabelen<br />
Er zijn drie demografische variabelen waarvan men weet dat ze invloed hebben op zowat elk<br />
aspect van de vroege ontwikkeling: geslacht, sociale klasse en onderwijsniveau van de<br />
ouders en – minder duidelijk – plaats in de kinderrij (9).<br />
2.6.1 Het geslacht<br />
Over het geheel gezien is er een klein voordeel van meisjes t.o.v. jongens voor<br />
woordenschatbegrip en -productie, maar de variatie die door het geslacht wordt bepaald is<br />
relatief klein (1-2%) vergeleken met de variatie die geobserveerd wordt in de gehele groep.<br />
Meisjes zetten doorgaans de ‘spurt’ in op een vroeger tijdstip dan jongens en ze bereiken het<br />
50-woordenstadium ook enkele maanden vroeger (2,7,9).<br />
Voor grammaticale ontwikkeling geldt eigenlijk dezelfde conclusie. Bijvoorbeeld voor woord-<br />
combinaties bereiken meisjes het 50%-criterium 2 maanden vroeger dan jongens. Voor de<br />
hele studiepopulatie in het normeringsonderzoek van de CDIs van Fenson et al. werd een<br />
verschil gevonden in het ‘soms’ en/of vaak combineren van woorden in het voordeel van de<br />
meisjes (9).<br />
12