Ethnic Hostility among Ethnic Majority and Minority Groups

Summary in Dutch / Nederlandstalige samenvatting
weerstand. Beiden heb ik onderzocht in hoofdstuk 2 en deze twee onderwerpen worden gevangen
in de volgende algemene onderzoeksvraag:
In welke mate draagt intergenerationele sociale mobiliteit bij aan de verklaring voor weerstand tegen
uitgesloten etnische groepen?
Naar aanleiding van mijn studie concludeer ik dat de invloed van de sociale positie van de ouders
tot op heden onderschat is geweest. Vooral als een zoon of dochter een sociale positie bezit
waarvan de mensen over het algemeen minder tolerant zijn dan de sociale positie van hun vader,
lijkt hun mate van weerstand meer op de gemiddeld relatief tolerante houding van leden van
de sociale positie van hun vader. Ik merk daarbij op dat die positie van de zoon of dochter niet
noodzakelijk een lagere status dan de sociale positie van hun vader inhoudt. Bovendien komt
de mate van etnische weerstand in deze gevallen soms zelfs sterker overeen met de houding
indicatief voor de sociale positie van de vader dan met de houding indicatief voor de eigen sociale
positie. Met andere woorden, voor individuen die sociaal mobiel zijn naar een positie waarbinnen
de mate van weerstand over het algemeen sterker is dan de positie van hun vader, is de sociale
positie van hun vader een betere voorspeller voor de eigen mate van weerstand dan de eigen,
huidige positie. 2 Kortom, tolerante houdingen worden makkelijker overgedragen via de (context
van de) sociale positie dan intolerante houdingen. Een plausibele verklaring hiervoor is dat in de
Nederlandse samenleving als geheel tolerantie de norm is.
Hoofdstuk 3: de directe leefomgeving en weerstand tegen uitgesloten etnische groepen
Naast kenmerken of eigenschappen van individuen was het reeds bekend dat ook zogenoemde
contextkenmerken van invloed zijn op houdingen ten aanzien van uitgesloten etnische groepen.
Tot dusverre onderzocht men echter vooral kenmerken van landen en dan met name de invloed van
immigratie en indicatoren voor de economische gesteldheid van een land op deze weerstand.
Immigratie en een slechte of verslechterende nationale economie zou namelijk volgens
de Etnische Competitie Theorie (ECT) samenhangen met (objectieve) groepscompetitie en dus
ook met ervaren groepsdreiging. Uiteindelijk zou dit volgens de ECT leiden tot een toename in de
weerstand tegen uitgesloten etnische groepen. Echter, vanuit dezelfde theorie kan mijns inziens
afgeleid worden dat niet alleen kenmerken van landen maar ook van gemeenten of buurten van
invloed kunnen zijn op de individuele weerstand die men heeft tegen uitgesloten etnische groepen.
Bovendien beargumenteer ik dat onder autochtonen de mate van weerstand tegen uitgesloten
groepen, naast de relatieve grootte van uitgesloten etnische groepen in een buurt of gemeente
of de economische gesteldheid van een buurt of gemeente, ook zal samenhangen met de mate
van veiligheids-dreiging (criminaliteit in de leefomgeving en de verhuismobiliteit) en culturele
dreiging (de aanwezigheid van moskeeën). Dit inzicht leidde tot de volgende onderzoeksvraag:
In welke mate dragen kenmerken van Nederlandse gemeenten en buurten die indicatief zijn voor de
mate van ervaren economische, culturele en veiligheids-dreiging bij aan de verklaring van weerstand
tegen uitgesloten etnische groepen?
253