Toelichting - Gemeente Rucphen

37
34. Beatrixweg/Vaartweg/Jasperheide Voetpad, IA11/00622
Korte inhoud ingediende reactie:
a. De regels voor het bouwen van gebouwen danwel bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, zijn te summier, omdat deze slechts binnen een bouwvlak mogen
gesitueerd. Een motivering hiervoor ontbreekt in het voorontwerp
bestemmingsplan.
b. Het bouwen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwblok
is slechts toegestaan ten behoeve van het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf.
Een motivering hiervoor ontbreekt in het voorontwerp bestemmingsplan.
c. De provinciale Structuurvisie geeft aan dat tijdelijke voorzieningen goed inpasbaar
zijn buiten het bouwvlak, maar hierin wordt niet de eis gesteld dat op dit bouwvlak
een agrarisch bedrijf gevestigd dient te zijn. Evenmin wordt de eis gesteld dat de
betreffende teeltondersteunende voorzieningen ten behoeve van het aldaar
gevestigde agrarisch bedrijf dienen te zijn. Het ontwerp bestemmingsplan motiveert
onvoldoende waarom hier wel de koppeling tussen agrarisch bouwvlak en
teeltondersteundende voorzieningen ten behoeve van het aldaar gevestigde
agrarisch bedrijf worden gelegd.
d. Uit het Landschapsontwikkelingsplan blijkt dat de landbouw behouden dient te
worden als belangrijkste functie in het buitengebied. Het voorontwerp
bestemmingsplan is hiermee in strijd, dit blijkt uit de punten a, b en c van de
inspraakreactie. De strijdigheid tussen voorontwerp bestemmingsplan en het
landschapsontwikkelingsplan wordt onvoldoende gemotiveerd.
e. Omdat de belangen van inspreker niet zijn betrokken bij het voorontwerp
bestemmingsplan is er geen sprake van een zorgvuldige belangenafweging. Dit is in
strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
f. Ondanks de agrarische bestemming op de percelen van inspreker, is het niet
mogelijk hier gebouwen op te richten. Inspreker meent dat hij niet in strijd is met
de bestemming en heeft geen begrip voor het feit dat hij toch geen agrarische
gebouwen op mag richten.
g. Het voorontwerp bestemmingsplan is op grond van artikelen 3:2, 3:4 en 3:46 van
de Awb, in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, de motiveringsplicht en strijdig
met artikel 3.1 Wro.
Inhoudelijke reactie:
a. Dat er slechts binnen een bouwvlak, of functieaanduiding mag worden gebouwd
komt voort uit de Wet ruimtelijke ordening. Achterliggende gedachte is dat de
hoofd-, bij- en bedrijfsgebouwen op deze manier geconcentreerd worden. Het
behoeft derhalve geen nadere motivering waarom er niet buiten een bouwvlak mag
worden gebouwd.
b. B&W hebben op 24 mei 2011 besloten om teeltondersteunende voorzieningen toe
te staan aangrenzend aan een agrarisch bouwvlak waarbij geen directe eigenoms-
of gebruiksrelatie hoeft te bestaan maar alleen te plaatsen door agrarische
bedrijven. Planologisch maakt het namelijk niet uit of er sprake is van een
eigendomsrelatie met het aansluitende agrarische bedrijf of niet.
c. Zie reactie onder b. In de cultuurhistorisch waardevolle gebieden kunnen ingevolge
de provinciale Structuurvisie wel degelijk beperkingen worden gesteld aan het
gebruik van teelt ondersteunende voorzieningen. Echter, B&W hebben op 24 mei
2011 besloten om teeltondersteunende voorzieningen toe te staan aangrenzend
aan een agrarisch bouwvlak waarbij geen directe eigenoms- of gebruiksrelatie hoeft
te bestaan maar alleen te plaatsen door agrarische bedrijven. Planologisch maakt
het namelijk niet uit of er sprake is van een eigendomsrelatie met het aansluitende
agrarische bedrijf of niet.
d. Zie reactie onder b.
e. Er is geen sprake van strijdigheid met het zorgvuldigheidsbeginsel. Allereerst is het
beleidskader van het bestemmingsplan in samenspraak met een klankbordgroep
opgesteld. De belangen van inspreker werden hierin vertegenwoordigd door een
vertegenwoordiging van de ZLTO en REWIN. Er zijn een drietal informatieavonden
georganiseerd en agrariërs zijn in de gelegenheid gesteld een mondeling gesprek te
hebben met een ambtelijke vertegenwoordiging van de gemeente. Vervolgens is
het voorontwerp ter inzage gelegd, waartegen deze inspraakreactie is ingediend.
Pas in de volgende fase dat stukken ter inzage worden gelegd, gebeurt dit conform
de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure, overeenkomstig afdeling 3.4 van
de Algemene Wet Bestuursrecht.
37