Overzicht Bijlagen 'Het Houthof' (ontwerp-omgevingsvergunning en ...

Het systeem moet in ieder geval uit ten minste twee onafhankelijke eenheden bestaan, zodat in
geval van storing en tijdens onderhoud altijd nog de helft van de capaciteit beschikbaar is. Bij het
uitvallen van één van de ventilatiesystemen moet een storingssignalering inwerkingtreden en moet
het andere ventilatiesysteem op maximale capaciteit worden geschakeld.
Volgens NEN 2443 moet de garage worden voorzien van CO- en LPG-detectie. Het LPG-detectiesysteem
moet bestaan uit een met CO-detectie gecombineerde of autonome installatie. Bij een
gemeten LPG-gehalte van de lucht groter dan 10% (explosiegrenzen) moet de maximale
ventilatiestand (100%) worden ingeschakeld. Bij een LPG-gehalte groter dan 20% moet de
ontruimingsinstallatie worden ingeschakeld.
Het is mogelijk de ventilatie van de garage te schakelen op basis van de gebruiksintensiteit. De
schakeling van de capaciteit kan geschieden middels bijvoorbeeld regeling van het toerental van
de ventilator. Voor de onderhavige garage kunnen hierbij de volgende schakelingen worden
overwogen:
- Een schakeling op basis van de optredende CO-concentratie.
Bij schakeling op basis van de optredende CO-concentratie moet het ventilatiesysteem bij een
concentratie van 0,10‰ (= 100 ppm) op de maximale stand (100%) zijn geschakeld. Bij een
CO-concentratie van 0,080‰ (= 80 ppm) kan de installatie op 60% van de capaciteit worden
geschakeld. Tussen de standen kunnen eventueel meer schakelstanden worden opgenomen.
- Een schakeling door aansturing van het toegangscontrolesysteem.
Bij schakeling door aansturing van het toegangscontrolesysteem wordt de ventilatie gedurende
ca. 10 minuten na aansturing op maximale capaciteit (100%) geschakeld, waarna kan worden
teruggeschakeld naar 30% van de maximale capaciteit. Bij een CO-concentratie van 0,012‰
(= 120 ppm) moet het inrijden worden geblokkeerd.
Op grond van het Besluit Woon- en Verblijfsgebouwen Milieubeheer moet de afgevoerde lucht op
minimaal 5 m boven straatniveau en op minimaal 1 m boven het hoogste dak, in een straal van
25 m rond de uitblaasopening worden uitgeblazen (Burgemeester en Wethouders kunnen hiervoor
eventueel ontheffing verlenen). Geadviseerd wordt om de lucht ter plaatse van het dak van bij
toren B verticaal uit te blazen. Indien deze vuistregels worden aangehouden, kunnen problemen
met betrekking tot de benzeenemissie vanuit de garage naar de directe omgeving normaliter
worden voorkomen.
Natuurlijke toevoer
Ook hierbij geldt dat (in geval van brand) op iedere parkeerlaag afzonderlijke toevoeropeningen
aanwezig moeten zijn. Voor laag -2 zijn de toevoeropeningen gesitueerd ter plaatse van de
schacht van toren A en de trap tussen as 12 en 13, ter plaatse van as F. Voor de lagen -1 en -3
zijn de toevoeropeningen gesitueerd tussen as 16 en 17, ter plaatse van as C.
De toevoeropeningen moeten ten minste de volgende afmetingen hebben (de situatie bij brand is
hierbij maatgevend, zie ook tabel VIII.1):
- laag -1: 1,06 m 2 ;
- laag -2: 0,76 m 2 ;
- laag -3: 1,01 m 2 .
R045352aaA0.jb | 29 december 2010