04.05.2013 Views

Vel 249. 963 Tweede Kamer.

Vel 249. 963 Tweede Kamer.

Vel 249. 963 Tweede Kamer.

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

(IJzerman)<br />

978<br />

28ste VEEGADEEING. — 12 DECEMBEE 1933.<br />

2. Vaststelling van hoofdstuk VIIB (Departement van Financiën) der Eijksbegrooting voor 1934.<br />

dat de nood van de schatkist en de noodzakelijkheid van versterking<br />

der Staatsinkomsten in nagenoeg alle landen nu nog<br />

veel sterker gevoeld worden dan eenige jaren geleden.<br />

Intusschen dient men, zoolang het betere met bereikbaar is,<br />

het goede niet te versmaden. Het streven naar internationale<br />

regeling behoeft niet te beletten een nationale regeling te treffen.<br />

Zoo'n nationale ontwapening van belastingontduikers acht de<br />

Minister echter verwerpelijk. Niet om redenen van Kabinetspolitiek,<br />

maar wegens economische gevolgen. Welke deze gevreesde<br />

gevolgen zijn, wordt in de Memorie van Antwoord niet<br />

aangegeven. Gewoonlijk bedoelt men — en bij eenvoudige discussie<br />

bleek ook de Regeering dit te bedoelen — de nadeelen,<br />

die de opheffing van het bankgeheim zou veroorzaken, door da<br />

hier te lande uitstaande buitenlandsche kapitalen af te schrikken.<br />

Inderdaad betreft het hier aanzienlijke kapitalen. Volgens een<br />

bekend verhaal zou, toen een onderwijzer in Berlijn bij een<br />

repetitie over de aardrijkskunde de vraag stelde: ,,Wo befindet<br />

sich das Kapital?" en de Arische leerlingen het antwoord schuldig<br />

bleven, de kleine Moritz den vinger opgestoken en geant­<br />

Moord hebben: ,,Wo sich das Kapital befindet? Halb in Franreich,<br />

halb in Holland!" Let men alleen op de directe economische<br />

belangen van ons land, dan kan men het als een groot<br />

nadeel beschouwen, dat door opheffing van het bankgeheim een<br />

deel van de attracties, die Nederland in onzen tijd voor het<br />

mobiele kapitaal van andere landen heeft, teloor zouden gaan.<br />

Dit zou echter in eenigszins belangrijke mate niet geschieden,<br />

wanneer het bankgeheim uitsluitend ten bate van onzen fiscus<br />

opgeheven werd, maar wèl het gevolg van een internationale<br />

regeling van die opheffing kunnen zijn. En toch heeft de Nederlandsche<br />

Eegcering hierin nimmer een motief gezien om een<br />

iuternatio7iale regeling ongewenscht te achten.<br />

Opheffing van het bankgeheim ten behoeve van den Nederlandschen<br />

fiscus zou daarentegen over het algemeen op buitenlanders<br />

geen afschrikkende werking hebben. De eenige buitenlanders,<br />

die zich er door bedreigd konden gevoelen, zouden de<br />

belanghebbenden zijn bij buitenlandsche ondernemingen, die ook<br />

hier te lande werken en belastingplichtig zijn voor de gelden,<br />

die hier worden verdiend. Voor hen zou die opheffing echter<br />

alleen schadelijk kunnen zijn, voor zooveel zij het bankgeheim<br />

misbruikten om de in ons land verschuldigde belasting te ontduiken.<br />

En van afschrikken zou dan nog slechts sprake zijn<br />

in het zeker zelden voorkomende geval, dat het bedrijf, dat ze<br />

hier te lande uitoefenen, wel winstgevend zou zijn, doch dat<br />

ten gevolge van de beperking van de mogelijkheid tot ontduiking<br />

van de daarvoor verschuldigde belasting, de winst na aftrek<br />

van de belasting zóó gering zou worden, dat zij er geen voordeel<br />

meer in zouden zien hun bedrijf in ons land voort te zetten.<br />

Sterker schijnt een ander argument, nl. dat een nationale<br />

opheffing van het bankgeheim een bezwaar zou vormen voor<br />

het tot stand komen van regelingen met andere Staten, krachtens<br />

welke de Nederlandsche en de buitenlandsche administraties<br />

elkander mededeelingen verstrekken omtrent haar bevindingen<br />

ten aanzien van belastingplichtigen. Want wordt zoo'n<br />

regeling met een ander land getroffen, dan zullen de brave<br />

burgers van dat land, die, om zich aan hun belastingplichten<br />

jegens hun dierbaar vaderland te onttrekken, hun kapitaal in<br />

Nederland onderdak brachten, ons land niet langer als een<br />

veilig toevluchtsoord beschouwen en zullen wij hierdoor schade<br />

lijden. Of het, uit moreel oogpunt gezien, bijzondrr verheffend<br />

is, dat Nederland er prijs op stelt een toevluchtsoord voor buitenhmdsche<br />

belastingontduikers te blijven, lijkt me twijfelachtig.<br />

Ik voel me echter niet competent hierover een oordeel uit te<br />

rpreken, daar ik geen gelegenheid heb gehad om mijn licht<br />

cp te steken bij een van drie deskundigen, die als de autoriteiten<br />

op dit gebied in deze <strong>Kamer</strong> ten tooneele plegen te worden<br />

gevoerd: de heilige Thomas van Aquino, de hooggeleerde Voetius<br />

en de onvergetelijke dominee Hoedemaker.<br />

Laten we de moraal de moraal en letten we alleen op den<br />

önancieelen kant van de zaak­, dan moeten we erkennen, dat het<br />

ongewenschte gevolgen zou hebben, indien door d< opheffing van<br />

het bankgeheim ons land niet langer door uitheemsche belastingontwijkers<br />

als hun toeverlaat, hun vaste burcht, werd beschouwd<br />

! en dat dus die opheffing een beletsel zou wezen tegen het treffen<br />

! van regelingen met andere landen tot het wederkeerig mededeelen<br />

van gegevens omtrent belastingplichtingen. Het is echter<br />

nog de vraag, of het profijt, dat zoo'n regeling onze schatkist kan<br />

brengen, niet geringer zou zijn dan het voordeel, dat de opheffing<br />

van het bankgeheim vcor haar zou beteekenen. Het is bovendien<br />

de vraag, of, zoolang in een ander land het bankgeheim<br />

gehandhaafd blijft, bij de regeling met dat land niet het voorbehoud<br />

zou kunnen worden gemaakt, dat onzerzijds geen gegevens,<br />

die via de banken zijn verkregen, aan de belastingadministratie<br />

van dat land zullen worden medegedeeld. En ten<br />

slotte is het niet de vraag, maar is het een feit, dat de bewuste<br />

regelingen met andere landen niet bestaan, dat er alleen een<br />

vergeefsche poging gedaan is om zoo'n regeling met een ander<br />

land tot stand te brengen. Tenzij er reden mocht zijn, te verwachten,<br />

dat in de naaste toekomst zulke regelingen wèl tot<br />

stand zullen komen, kan men thans aan de wenschelijkheid van<br />

die regelingen bezwaarlijk een argument tegen opheffing van het<br />

bankgeheim ontleenen.<br />

Het eenige argument, dat naar mijn meening wel van beteekenis<br />

is, is het gevaar, dat opheffing van het bankgeheim ten<br />

behoeve van onzen fiscus, Nederlandsche belastingplichtigen zal<br />

nopen, op groote schaal kapitaal naar buitenlandsche bankinstellingen<br />

over te brengen.<br />

Zal dit in belangrijke mate gebeuren?<br />

Degenen, die zich niet aan belastingontduiking schuldig maken,<br />

zullen er uiteraard niet toe overgaan. Van de overigen zullen zij,<br />

voor wie de belastingontduiking, door het bankgeheim mogelijk,<br />

geen belangrijk voordeel beteekent, dat evenmin doen. En de<br />

anderen zullen er ook niet licht toe overgaan, omdat het nu eenmaal<br />

allerlei moeilijkheden met zich brengt, en waarbij nog<br />

komt, dat in dezen tijd, gezien de internationale situatie en de<br />

vele bemoeilijkingen en belemmeringen van het internationale<br />

geld­ en kredietverkeer, het overbrengen van zijn belangen naar<br />

buitenlandsche banken vaak risico's oplevert, waartegen het<br />

voordeel van belastingontduiking niet kan opwegen. Ten slotte is<br />

ook niet ondenkbaar, dat van de zijde der Nederlandsche Begeering<br />

hinderpalen aan verplaatsing van kapitaal naar het buitenland<br />

in den weg kunnen worden gelegd.<br />

Ik wil hiermede niet beweren, dat opheffing van het bankgeheim<br />

ten behoeve van den fiscus in het geheel geen economisch<br />

schadelijke gevolgen zou kunnen hebben, maar het komt<br />

me toch voor, dat men zich van die gevolgen niet zoo'n erg<br />

sombere voorstelling behoeft te maken.<br />

En er staat tegenover, dat die opheffing ongetwijfeld belangrijke<br />

baten voor de schatkist zou opleveren.<br />

Ons volksinkomen en ons volksvermogen zijn aanmerkelijk<br />

grooter dan zij volgens de belastingstatistieken zouden wezen.<br />

Ook naar de matigste ramingen is het verschil meer dan 25 pet.<br />

Dit verschil is zeker niet uitsluitend aan ontduiking te wijten.<br />

Het is voor meer dan de helft het gevolg van het feit, dat om<br />

allerlei redenen een deel van het volksvermogen en van het volksinkomen<br />

buiten de belasting valt. Ook indien het door ontduiking<br />

veroorzaakte verschil niet meer dan 10 pet. zou bedragen, beteekent<br />

het echter nog een belangrijk verlies voor de schatkist.<br />

Opheffing van het bankgeheim zou de eenige groote leemte<br />

aanvullen, die thans nog bestaat in het complex van gegevens,<br />

waarover de belastingadministratie bij de beoordeeling van de<br />

aangiften beschikt. Zij zou de mogelijkheid van ontduiking sterk<br />

beperken en dit juist vooral ten aanzien van de grootere inkomens<br />

en vermogens, die, omdat ze door een hoog heffingspercentago<br />

worden getroffen, voor de schatkist van bijzonder belang zijn.<br />

Men zou zich van de resultaten van die opheffing een overdreven<br />

voorstelling maken, door te verwachten, dat ze in dezen<br />

crisistijd vele tientallen millioenen méér in de schatkist zou<br />

doen vloeien. Maar men mag wel aannemen, dat de bate verscheidene<br />

millioenen zou bedragen. En vooral onder de tegenwoordige<br />

omstandigheden zal elk millioentje den Minister van<br />

Financiën welkom zijn.<br />

Ik heb niet bewezen en kan ook niet bewijzen, dat de voordeelen<br />

van de opheffing de nadeelen zullen overtreffen. Ik verwacht<br />

dus niet, dat de Minister zich straks bereid zal verklaren<br />

de opheffing van het bankgeheim ten behoeve van den Neder­

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!