04.05.2013 Views

Vel 249. 963 Tweede Kamer.

Vel 249. 963 Tweede Kamer.

Vel 249. 963 Tweede Kamer.

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

1008<br />

28ste VEBGADEEING. — 12 DECEMBER 1933.<br />

2. Vaststelling van hoofdstuk VI (Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen) der Rijksbegrooting voor 1934.<br />

(Lingbeek e. a.)<br />

Gunning eenmaal noemde: „het lied, dat sluimert in het dogma<br />

der Kerk".<br />

Evenwel, die persoonlijke liefde voor schoone klanken doet<br />

hier niets ter zake, al was het alloen hierom, dat de leer der<br />

oud-Christelijke muziek, waarmede de benoemde hoogleeraar<br />

zich vooral bezighoudt, wat anders is dan de muziek zelf. Een<br />

doofstomme zou zich met deze wetenschap kunnen bezighouden.<br />

En toch, de Minister vond, alhoewel bezuinigende, wel gelden<br />

voor de benoeming van den spiksplinternieuwen muziekhoogleeraar,<br />

maar, helaas, daarna kwam de bezuinigingsdrang op<br />

eens weer boven en Zijn Excellentie aarzelde en blijft blijkbaar<br />

aarzelen wat betreft de bezetting van den eeuwenouden leerstoel<br />

voor de geschiedenis van het Christendom te Leiden. In<br />

rond Hollandsen: de kenner der Roomschc gewijde muziek kreeg<br />

zijn benoeming; de onbekende soldaat, de Hervormde professor<br />

te Leiden, wacht al maandenlang af of hij ooit professor zal<br />

worden. M, a. w., wat die muziek kost dreigt op de opleiding<br />

der Hervormde predikanten te worden verhaald.<br />

Mijnheer de Voorzitter, ik weet niet goed of ik hierop het<br />

woord van Salomo moet toepassen: w-ees niet al te rechtvaardig,<br />

dan of hier meer van toepassing is de Koninklijke vermaning:<br />

wees niet al te goddeloos. Hoe gaarne zou ik vernemen, dat<br />

Zijn Excellentie mij kon antwoorden : in elk geval niet zóó al te<br />

rechtvaardig of te goddeloos, dat ik niet aanstonds zou benoemen<br />

een hoogleeraar voor de vacante leerstoel te Leiden.<br />

De heer van der Heide: Mijnheer de Voorzitter! Wij zullen<br />

natuurlijk in dezen tijd bij deze begrooting niet over eventueelo<br />

reorganisatie van ons hooger onderwijs kunnen spreken, omdat<br />

wij de aankondiging hebben gekregen van een wetsontwerp, dat<br />

de algemeene lijnen van het onderwijs zal trekken. Met zeer<br />

groote belangstelling zullen wij natuurlijk te gemoet zien hoe<br />

de Regeering de vitale belangen van het hooger onderwijs zal<br />

kunnen vereenigen met de noodig geachte bezuiniging en versobering.<br />

Mijnheer de Voorzitter! In dit verband wil ik een kort woord<br />

spieken over den leerstoel van wijlen prof. Eekhof; ik meen, dat<br />

de wensch, dat deze leerstoel weer bezet wordt, niet kan worden<br />

bestreden door de noodzakelijkheid van taakverdeeling en concentratie,<br />

die ook ik aanvaard. Taakverdeeling en concentratie<br />

zullen er toch niet toe kunnen leiden, dat het onderwijs in een<br />

bepaald vak of in een bepaalde reeks van vakken, kerkgeschiedenis,<br />

geschiedenis van het Christendom, lectuur van patristisch<br />

Latijn, zal moeten worden gegeven door hoogleeraren, b.v. een<br />

nieuw-testamenticus of een hoogleeraar in de religieuze philosophie.<br />

Er zou natuurlijk van dergelijk onderwijs en van behoorlijk<br />

examineeren niets terechtkomen.<br />

De Minister is nu in correspondentie met curatoren en ik<br />

hoop van harte, dat die er toe zal leiden, dat hij inderdaad een<br />

opvolger van prof. Eekhof zal benoemen. Ik weet, dat er in<br />

Leiden onrust en ontstemming is in de kringen der theologen;<br />

de Minister zal misschien ook in de Nieuwe Rottcrdamsche<br />

Courant hebben gelezen, dat er op zeer humoristische wijzo<br />

door een student uiting is gegeven aan die onrust in een alleraardigst<br />

versje, dat ik met het oog op den tijd nu maar niet<br />

zal voorlezen.<br />

Een ander punt, waarop ik iets uitvoeriger wil ingaan, is het<br />

standpunt van den Minister ten opzichte van de subsidieering<br />

van de R.-K. handelshoogeschool te Tilburg. De geachte<br />

bewindsman heeft verklaard, dat hij principieel tegen een dergelijke<br />

subsidieering geen bezwaar heeft; er kan alleen van subsidiceren<br />

niets komen vanwege de tijdsomstandigheden. Die<br />

mededeeling van den Minister heeft mij ten deele verwonderd.<br />

Sinds jaar en dag is hier in de <strong>Kamer</strong> gepleit door den heer<br />

van Wijnbergen voor subsidieering van de R.-K. handelshoogeschool;<br />

dat pleit van den heer van Wijnbergen is bestreden<br />

van Christelijk-historische zijde, ook van onze zijde; de<br />

heer Marchant heeft in die debatten nooit met een woord den<br />

heer van Wijnbergen gesteund en naar ik meen heeft een van<br />

zijn politieke vrienden het evenmin gedaan.<br />

Er is naar aanleiding van dit herhaalde pleiten van den heer<br />

(van der Helde.)<br />

van Wijnbergen destijds een klein debat geweest over de vraag,<br />

of liet bijzonder hooger onderwijs financieel gelijkgesteld behoorde<br />

te worden; de heer Slotemaker de Bruine, wijlen de heer<br />

Heemskerk, de heer van Wijnbergen en ik zelf hebben aan dat<br />

debat deelgenomen. De heer Marchant heeft ook bij die gelegenheid<br />

niet gesproken. Nu is het natuurlijk mogelijk — ik neem<br />

dat onmiddellijk aan —, dat de heer Marchant al die jaren<br />

principieel vMr die subsidieering is geweest en redenen heeft<br />

gehad in deze <strong>Kamer</strong> om er niet van te doen blijken. Wat moet<br />

dan. de verklaring zijn?<br />

Intusschen, subsidieering zou op verzet van velen uit deze<br />

<strong>Kamer</strong>, ook van onze fractie, stuiten. Wij behoeven daarover<br />

niet verder te spreken, want die subsidieering komt er niet; de<br />

tijdsomstandigheden laten dat niet toe.<br />

Ik herhaal: deze mededeeling verwondert mij ten deele. Ten<br />

deelc. Ik heb het genoegen gehad een verslag van een rede van<br />

den Minister te mogen lezen bij de viering van het tweede lustrum<br />

van de Eoomseh-Katholieke universiteit te Nijmegen. Ik<br />

weet niet, of dat verslag in alle opzichten juist is; ik bedoel het<br />

verslag in de Nieuwe Eotterdamsche Courant van 18 October.<br />

In don regel zijn die verslagen zeer juist en zaakkuudig gesteld,<br />

zoodat ik de vrijheid neem op dat verslag nader in te gaan, en<br />

dan kan ik den Minister verzekeren, dat velen in ons land zich<br />

over die rede hebben verbaasd en geërgerd. Daaronder waren<br />

vele wetenschappelijke denkers van groot gezag. Zij hebben zich<br />

geërgerd, dat met zoo weinig kennis van de materie en een zoo<br />

gebrekkige probleemstelling werd georeerd over de vraag van<br />

godsdienst en wetenschap. Wij lezen o. a. in die rede, dat de<br />

offieieele wetenschap hier onbewust een eigen cachet had gekregen<br />

en dus verwend was en verwende lieden raken gemakkelijk<br />

het spoor bijster. Inderdaad, dat blijkt herhaaldelijk. En die<br />

verwende lieden surpeerden allerlei terrein voor zich zelf. Zoo<br />

zou dan de antithese wetenschap-godsdienst zijn ontstaan en de<br />

wetenschap zou dan nog meenen neutraal te zijn. De wetenschap<br />

zou dan de pretentie hebben gehad den godsdienst overbodig te<br />

verklaren; gelukkig was er nu een Roomsch-Katholieke universiteit,<br />

die de wetenschap beoefent en die door haar bestaan een<br />

voortdurende weerlegging van die dwaze pretentie was. Zoo ongeveer<br />

was de korte inhoud van de rede van den geaohten bewindsman.<br />

Misschien dat 30 jaar geleden een dergelijke rede eenigen<br />

zin zou hebben gehad; toen was het de tijd van materialistische<br />

en naturalistische concepties, in dien tijd niet bij onze hooglceraren,<br />

maar bij tweede en derde rangs-denkers, want van<br />

onze, den toon aangevende hoogleeraren, bijv. Lorentz, Badhuizen<br />

Roozeboom, van der Waal, heeft men nooit dergelijke<br />

dingen gehoord. Die rede, zooals die nu uitgesproken was, was<br />

volmaakt overbodig. De Minister sprak daar voor een instituut,<br />

de Roomseh-Katholieke universiteit, die Roomsen wetenschappelijk<br />

leven beoefent als onderdeel van de Eoomsehe cultuur.<br />

De tijd laat niet toe breedvoerig daarover te spreken. Ik ontken<br />

geen oogenblik, dat er voortreffelijke geleerden zijn, die met<br />

hart en ziel trouw zijn aan de Roomsche Kerk, zich onderwerpen<br />

aan haar geestelijk gezag en haar leerstellingen belijden met min<br />

of meer persoonlijke vrijheid van opvatting. Is dat Roomsche<br />

wetenschap in den zin van „eigen cultuur"? Natuurlijk niet.<br />

Het is wetenschappelijke cultuur van onzen tijd en de wetenschappelijke<br />

arbeid van begaafde mannen van onzen tijd, die<br />

Roomsch zijn in hun religieus denken en voelen. Anders niet.<br />

Verder bestaat in Roomsche kringen en onder het Roomsche<br />

deel van onze natie, gelijk onder overwegend Roomsche volken<br />

wetenschappelijk leven, dat met den invloed van die geleerden<br />

samenhangt en bevorderlijk is voor hun wetenschappelijken<br />

arbeid. Is dat Roomsche wetenschap in den zin van eigen cultuur?<br />

Allerminst. Het is wetenschappelijk leven van onzen tijd,<br />

gelijk het in de Roomsche kringen of volken gericht wordt on<br />

vragen, vooral van belang voor Roomschen, en dat gevoed wordt<br />

door den arbeid vooral van geestverwante denkers en onderzoekers.<br />

Maar wat in dien arbeid echter wetenschappelijk is,<br />

is niet uitsluitend Roomsch, zelfs niet eens kenmerkend<br />

Roornsch. En wat er wel typisch, karakteristiek Roomsch in<br />

is, dnt kan in zijn poort iets boel voortreffelijks zijn, bijv. dogmatiek<br />

of mj stick vi upologetiek, maar algemeen geldige weten­

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!