You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
(Voorzitter e. a.)<br />
965<br />
28ste VERGADERING. — 12 DECEMBER 1938.<br />
2. Vaststelling van hoofdstuk XA (Departement van Sociale Zaken) der Rijksbegrootiug voor 1984.<br />
Wijziging van het Wetboek van Koophandel en van de wet<br />
van 17 November 1933 (Staatsblad n°. 618) tot wijziging van<br />
het Wetboek van Koophandel, het Wetboek van Burgerlijke<br />
Rechtsvordering, de Zegehvet 1917, de Bankwet 1919, de Geldschieterswet<br />
en de Wet vnn 25 Juli 1932 (Staatsblad n°. 405)<br />
naar aanleiding van het Verdrag tot invoering van een eenvormige<br />
wet op cheques (260);<br />
Regeling van den invoer van brood en deeg (262).<br />
Aan de orde is de behandeling van het ontwerp van wet tot<br />
vaststelling van Hoofdstuk XA (Departement van Sociale<br />
Zaken) der Rijksbegrooting voor het dienstjaar 1934 (2).<br />
De beraadslaging over Afdeeling VI (Werkverschaffing en<br />
Steunverleening) in het algemeen, waarbij tevens aan de orde<br />
is do motie van orde van den heer Drees c.s., betreffende het<br />
bedrag van de Rijksbijdragen voor steunverleening en werkverschaffing<br />
in 1934 en het niet verlagen vim de steunnormen<br />
(Stuk n°. 12), wordt hervat.<br />
De heer Slotemaker de Bruïne, Minister van Sociale Zak-en,<br />
zet zijn rede voort en zegt: Mijnbeer de Voorzitter! Ik kan de<br />
beantwoording van de verschillende sprekers, die over het onderwerp<br />
van werkverschaffing en steunverleening hebben gesproken,<br />
niet aanvangen zonder een kort woord van volkomen medeleven<br />
met zoovelen in ons volk, die thans door stoffelijke en<br />
zedelijke zorgen zoozeer gedrukt zijn. Ik ben overtuigd, dat wij<br />
het mogelijke alleen zullen kunnen doen door een werkelijke<br />
samenwerking van alle krachten en groepen. De Overheid, de<br />
maatschappelijke organisaties en de afzonderlijke personen zuilen<br />
zich moeten afvragen, wat wij doen kunnen om het leed<br />
minder zwaar te maken. Ik voeg er bij, dat, naar mijn overtuiging,<br />
elke redevoering, die alarmecrend is zonder eenig positief<br />
nut voor onze werkloozen te kunnen afwerpen, alleen maar<br />
daartoe strekken kan, dat het onzen mannen en vrouwen nog<br />
moeilijker wordt om hun evenwichtigheid te bewaren. En ik<br />
dank de heeren Bakker en Loerakker zeer, dat zij woorden hebben<br />
gevonden, waaruit blijkt, dat zij de moeilijkheden voor de<br />
Regeering, ook voor den Minister van Sociale Zaken, volkomen<br />
verstaan; zelfs dan verstaan, wanneer zij het niet met ieder<br />
onderdeel van het beleid eens zijn.<br />
Mijnheer de Voorzitter! Eer ik de vier groote vragen ga behandelen,<br />
die door do geachte afgevaardigden in het debat zijn<br />
gesteld, moge ik twee bijzonderheden afdoen. Het eene betreft<br />
een onderwerp, door den geachtcn afgevaardigde den heer Hiemstra<br />
genoemd en handelend over hetgeen er voor de zorg van<br />
de jeugdige werkloozen gedaan wordt. Ik wil dat thans niet beantwoorden,<br />
omdat het mij bekend is, dat meer dan één van<br />
de <strong>Kamer</strong>leden bij artikel 130 op deze materie wil terugkomen.<br />
Het andere betreft de opmerking van de geachte afgevaardigden<br />
de heeren van Houten, Bakker en Hiemstra, dat het meermalen<br />
lang duurt eer beslissingen afkomen over aanvragen om<br />
subsidie voor een werkverschaffing. Uiteraard ben ik voor critiek<br />
open. Ik mag daarbij den wensch uitspreken, dat een eventueele<br />
critiek in de eerste plaats is concreet, zich niet algemeen<br />
uitspreekt, maar een bepaald geval op het oog hebbe; in de<br />
tweede plaats, dat zulk een sreval nog aan de orde zij en niet al<br />
reeds zij afgedaan, en in de derde plaats, dat men bij zijn critiek<br />
billijk is, hetgeen beteekent, dat men rekent met deze gegevens:<br />
dat het aantal aanvragen zeer groot is, dat deze aanvragen aanleiding<br />
geven tot ernstig onderzoek en dat, afgezien van het<br />
onderzoek voor elk der aanvragen op zich zelf, er ook naar<br />
moet worden gestreefd, om de te scheppen werkgelegenheid over<br />
het gansche land te verdeden. Wanneer men nu deze voorwaarden<br />
vervult, waarvan de billijkheid niet zal worden ontkend, en<br />
men weet dan, dat er in de maanden November en December<br />
tot den Uden van deze maand 579 gevallen zijn beslist in gunstigen<br />
zin, dus binnen 6 weken aan 579 aanvragen is voldaan;<br />
wanneer men bovendien weet, dat er op het oogenblik nog 150<br />
gevallen in onderzoek zijn, dan wil het mij voorkomen, dat er<br />
voor redelijke klacht geen aanleiding meer is.<br />
Mijnheer de Voorzitter! Ik kom thans tot het eerste groote<br />
onderwerp, nl. het algemeen financieel beleid van de Regecring,<br />
(Minister Slotemaker de Bruïne.)<br />
speciaal gesteld natuurlijk in verband met de werldoozenz.org.<br />
Het onderwerp is door de <strong>Kamer</strong> reeds tweemaal aan de orde<br />
gesteld en door do Regeering reeds tweemaal beantwoord. Ik<br />
mag dus met een kort woord volstaan. Het zijn vier dingen, die<br />
ik zeggen moet. In de eerste plaats: voor de Regeering is het<br />
verkrijgeu van een sluitend budget hoofdzaak; ook krachtens<br />
haar overtuiging, dat een ontreddering van de publieke financiën<br />
het allerergst treffen zal de minst draagkrachtigen in ons<br />
volk en het allerernstigst bedreigt onze sociale voorzieningen.<br />
Ook ik persoonlijk ben rotsvast er van overtuigd, dat men<br />
voor onze sociale voorzieningen en voor onze werkloozenzorg<br />
niet beter doen kan dan met alle macht medewerken aan het<br />
vinden van een sluitende begrooting; en alleen deze onwrikbare<br />
overtuiging stelt mij in staat om te doen, wat ik doe, en om<br />
te laten, wat ik laat; overeenkomstig mijn overtuiging, in het<br />
belang van ons volk. Maar in ieder geval is de eerste gedachte<br />
van de Regeering: Ook uit sociale overwegingen moet het<br />
budget sluiten.<br />
Het tweede, dat ik zeg, is: dat het aangeven van nieuwe<br />
bronnen van inkomsten, ten einde daardoor aannemelijk te<br />
maken, dat nieuwe uitgaven kunnen plaats hebben, waardeloos<br />
is. Voor hot moment zal alles, wat aan verhooging van belastingen<br />
kan worden verkregen, moeten worden gereserveerd<br />
om te zorgen, dat het budget sluit.<br />
In de derde plaats: wanneer er eenige ruimte van beweging<br />
blijkt te zijn en wanneer dus door de Regeering iets zal kunnen<br />
worden gedaan of wanneer zeer vitale belangen eischen, dat<br />
plotseling iets wordt gedaan, dan zal dat niet worden nagelaten.<br />
Maar de Regeering moet daarbij eischen, dat aan haar en haar<br />
alleen is de bepaling van bet tijdstip, de bepaling van het bedrag<br />
en de bepaling van liet doel, waarvoor deze uitgaven streklren<br />
zullen. Het kan nooit leiden tot een gezond algemeen beleid,<br />
wanneer <strong>Kamer</strong>leden afzonderlijk voor onderwerpen, die hun<br />
speciaal na aan het hart liggen, telkens beslag mogen leggen op<br />
een deel van eventueele overschotten. Alleen dan komt er een<br />
generaal verdedigbaar beleid, wanneer nlles. wat gewenscht<br />
wordt, genevaal kan worden overzien. Ik zal zoo aanstonds, als ik<br />
iets over de motic-Drees zeg, daarvan een paar voorbeelden<br />
geven.<br />
In de vierde plaats: noe staat het niet de verhouding tusschen<br />
het Rijk en de gemeenten ad hoe? De heer Rrecs heeft<br />
gevraagd om vaste regelen op dit punt. Mijn antwoord luidt,<br />
dat de Regcering getracht heeft die vaste regelen te geven in<br />
de circulaires van 23 October en 4 en 11 November. Nu heeft<br />
de geachte afgevaardigde aangewezen, dat sommige gemeenten,<br />
door de toepassing van nieuwe objectieve normen, in zeer<br />
ongunstige omstandigheden komen. Ik wil opmerken, dat dit<br />
o.a. kan beteekenen, dat de vroegere meer subjectieve wijze<br />
van handelen minder billijk was tegenover de gemeenten als<br />
geheel dan de thans gekozen objectieve metbode. Ik wil er bij<br />
opmerken, dat do Regeering natuurlijk luisteren zal naar een<br />
betoog, dat de normen, zooals die staan in de circulaire vnn<br />
23 October, toch eigenlijk niet billijk werken. Alleen mag ik<br />
er bijvoegen, dat bij een eventueele bespreking daarvan men<br />
niet meer behoeft te handelen over de winsten uit de bedrijven,<br />
omdat mijn ambtgenoot van Financiën hier reeds heeft aangekondigd,<br />
dat deze zaak, vervat in de circulaire van 28 October,<br />
voor 1934 opnieuw overwogen zal worden.<br />
Voorts is gevraagd, ook door denzelfden geachlen afgevaardigde,<br />
om een wettelijke regeling te dezer zake van de verhouding<br />
tusschen Rijk en gemeenten. Ik ben niet bereid, deze regeling<br />
te bevorderen, omdat ik niet geloof, dat wij een permanent<br />
stuk Staatsdienst hier krijgen moeten naast de bestaande voorzieningen.<br />
Heeft de geachte afgevaardigde de heer Drees het<br />
oog gehad op speciale vragen, die zich hierbij opdoen, dan mag<br />
ik er naar verwijzen, dat Minister Oud op 21 November — men<br />
vindt het op blz. 479 van de Handelingen — heeft uiteengezet,<br />
op welke wijze naar het oordeel van de Regeering de bijzondere<br />
vragen, die r.ich voor de gemeenten voordoen, zullen moeten worden<br />
behandeld. En aU de geachte afgevaardigde meonen mocht,<br />
dat het eigenlijk nipt (rant om p»ni