Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
(Amelink.)<br />
989<br />
28ste VERGADERING. — 12 DECEMBER 1933.<br />
2. Vaststelling van hoofdstuk VUB (Departement van Financiën) der Rijksbegrooting voor 1934.<br />
Het bleek, dat toen daarover met het Departement van Financiën<br />
overleg werd gepleegd. Van een daarna genomen beslissing<br />
is niets gekomen. Dat de Minister mededeelt, dat hem van deze<br />
voorstellen niets bekend is, is wat vreemd. Ik zou den Minister<br />
willen vragen, of hij deze aangelegenheid nog eens zou willen<br />
nagaan.<br />
Mijnheer de Voorzitter! Wat de Minister in de Memorie van<br />
Antwoord mededeelt onder het hoofd „Positie der beëedigde<br />
klerken", is zeer interessant, maar anderzijds naar mijn meening<br />
zeer onbevredigend. Het vorig jaar is ons medegedeeld,<br />
dat het rapport der betreffende commissie, die in verband met<br />
de taak en de positie der beëedigde klerken van het jaar 182S<br />
een onderzoek heeft in te stellen, voor moeilijkheden was komen •<br />
te staan, waarvoor slechts met beleid een oplossing gevonden i<br />
zou kunnen worden. Thans blijkt, dat juist is, wat toen reeds<br />
vermoed werd, dat deze commissie de zaak maar blauw blauw<br />
heeft gelaten en zelfs in geruimen tijd niet is bijeen geweest.<br />
Het motief, dat de commissie er toe geleid heeft niet meer<br />
bijeen te komen, lijkt mij ietwat zonderling. De Minister deelt<br />
ons nl. mede, dat dit een gevolg is van de omstandigheid, dat<br />
bij afzonderlijke besprekingen tussohen leden der commissie<br />
twee stroomingen bleken te bestaan, welke tot heden niet tot<br />
overeenstemming konden worden gebracht. Het is toch wel een<br />
zeer zonderlinge opvatting, die deze commissie van haar taak<br />
heeft. In plaats van de materie, waarover men het niet eens<br />
is, in de commissie te bespreken, ten einde zoo mogelijk tot<br />
overeenstemming te komen, zet zij haar arbeid stop, omdat bij<br />
afzonderlijke besprekingen tusschen do leden der commissie<br />
blijkt, dat er twee stroomingen bestaan. Blijkbaar is dat in de<br />
vergadering der commissie zelf niet eens geconstateerd. Het<br />
heeft er allen schijn van, dat juist is, wat in de kringen, die<br />
bij deze aangelegenheid zijn geïnteresseerd, reeds bekend bleek<br />
te zijn, dat nl. de commissie de zaak eenvoudig op de lange<br />
baan heeft geschoven. Wij zullen nu maar blijven hopen, dat<br />
eerstdaags het rapport dezer commissie verschijnt, zij het dan<br />
ook, dat het een rapport is, dat de quaestie openlaat en waarin<br />
beide standpunten, voor en tegen, nauwkeurig zullen worden<br />
uiteengezet. In verband daarmede zal ik mij thans onthouden<br />
de beide meeningen, die in de Memorie van Antwoord kort zijn<br />
geformuleerd, te bespreken. Toch zij het mij vergund enkele<br />
opmerkingen te maken. In de Memorie van Antwoord wordt<br />
gezegd, dat er zijn, die vreezen, dat de afschaffing van de<br />
functie van beëedigd klerk bij de hypotheekkantoren gevolgen<br />
zou kunnen hebben, welke niet in hot belang zijn der rechtszekerheid.<br />
Wat daarmede bedoeld wordt, is mij duister. Tk kan mij niet<br />
indenken, dat de betrekking van beëedigd klerk aan een hypotheekkantoor<br />
zoo gewichtig is, dat van afschaffing gevolgen zijn te<br />
vreezen, die niet in het belang der rechtszekerheid zijn. De betrekking<br />
van hypotheekbewaarder is toch, dunkt mij, iets meer<br />
dan een ornament. Hij is toch degene, die de verantwoordelijkheid<br />
draagt. Wanneer iemand verantwoordelijk is voor de rechtszekerheid,<br />
dan is dit toch niet in de eerste plaats de beëedigde<br />
klerk, maar de hypotheekbewaarder. Naar mijn meenlng moet<br />
hoe eer hoe liever tot afschaffing van dit verouderde instituut,<br />
dat dagteekent van het jaar 1828, worden overgegaan. Niet alles<br />
wat oud is of oud heet behoeft te verdwijnen. Maar hier hebben<br />
we te doen met een verouderd instituut, dat niet meer past bij<br />
de tegenwoordige verhoudingen.<br />
De toestand is ook wat zonderling. Ik wil dit met een voorbeeld<br />
trachten duidelijk te maken. Wanneer bijv. een boerenleenbank<br />
vraagt om een bewijs van onbezwaardheid, kost dit,<br />
wanneer hiervoor een officieel bewijs gegeven wordt, onderteekend<br />
door den hypotheekbewaarder, aan Rijksreehten 3 gulden.<br />
Geeft de beëedigde klerk op zelfgedrukte verklaringen en voorzien<br />
van zijn handteekening een dergelijke verklaring af, dan kost<br />
dit, waar dan alleen inzage berekend wordt, f 1,50 plus 50 cent<br />
commissieloon voor den beëedigde. En dat wordt alles op hetzelfde<br />
Eijkskantoor verzorgd. En wat de rechtszek-erheid betreft,<br />
is het toch ook wel wat zonderling. Het publiek' krijgt den<br />
indruk, dat het met het stuk van den beëedigde een officieel stukin<br />
handen heeft, terwijl het dit in wezen niet is.<br />
(Amelink e. a.)<br />
De Minister voert in de Memorie van Antwoord nog aan, dut<br />
bij afschaffing het gevaar bestaat, dat een belangrijk deel der<br />
belooningen, dat thans den beëedigden klerken ten goede komt,<br />
toch niet in 's Rijks kas zou vloeien, maar in de zakken van<br />
andere, vaak minder bevoegde personen zal terechtkomen. Het<br />
wil mij voorkomen, dat daartegen toch wel voorzieningen zijn te<br />
treffen. Ik zal daarop thans niet verder ingaan, maar ik meen<br />
op goede gronden te mogen zeggen, dat de bezwaren, die de<br />
Minister te dezen opzichte opwerpt, zeker zijn te ondervangen.<br />
In elk geval hoop ik, dat de Minister zal bevorderen, dat het<br />
verslag der betreffende commissie niet te lang meer op zich zal<br />
If.ten wachten, opdat wij op de verschijning daarvan het volgend<br />
jaar althans niet opnieuw behoeven aan te dringen.<br />
De heer J. ter Laan: Mijnheer de Voorzitter! Een kort woord<br />
over de beteekenis van het georganiseerd overleg. Op blz. (5 der<br />
Memorie van Antwoord heelt de Minister daaromtrent een uiteenzetting<br />
gegeven, waarmee ik mij wel kan vereenigen. Maar<br />
ten opzichte van het speciale geval, dat zich heeft voorgedaan<br />
in Vlaardiagen, kan ik de zienswijze van den Minister niet deelen.<br />
Tusschen georganiseerd overleg en georganiseerd overleg bestaat<br />
groot verschil. Alen kan hebben een chef, die automatisch, omdat<br />
het reglement hem daartoe verplicht, de vertegenwoordigers van<br />
zijn personeel in de commissie van georganiseerd overleg bijeenroept,<br />
daarin automatisch de verschillende vraagstukken doet<br />
behandelen, terwijl de chef het standpunt inneemt, dat hij tegenover<br />
de vertegenwoordigers van het personeel zoo min mogelijk<br />
zegt en doet. Dat is georganiseerd overleg, maar van een soort,<br />
dat dien naam niet verdient. Men kan ook overleg hebben,<br />
waarbij de chef met zijn personeel de verschillende vraagstukkeu<br />
nagaat en gebruik maakt van de ervaring van de lagere<br />
ambtenaren in de practijk. Een dergelijk georganiseerd overleg<br />
komt inderdaad den dienst ten goede en bevordert ten zeerste<br />
den goeden geest onder het ambtenarenkorps, welken goeden<br />
geest men toch noodis heeft om een goed resultaat te bereiken.<br />
Nu begrijp ik, dat de Minister publiekelijk het optreden van<br />
den chef in Vlaardingen heeft willen dekken; ik kan daar in<br />
komen, maar deze chef valt onder de categorie, die ik het eerst<br />
genoemd heb. Ik zou willen, dat de Minister den verschillenden<br />
chefs zou inscherpen, dat het noodig is, dat een georganiseerd<br />
overleg wordt gepleegd, dat inderdaad den dienst ten goede komt.<br />
Het voorbeeld, dat de Minister trenoemd heeft betreffende den<br />
Zondagsdienst in de gemeente Vlaardingen, is m. i. een voorbeeld,<br />
dat zeer stellig in het georganiseerd overleg thuishoort.<br />
Ik geloof, dat de Minister abuis is, maar dat laat ik voor wat<br />
het is. Maar in het algemeen zou ik het zeer op prijs stellen,<br />
indien het georganiseerd overleg op behoorlijke wijze gevoerd<br />
werd en zoo, dat het tot resultaat zal kunnen voeren.<br />
Mijnheer de Voorzitter! De Memorie van Antwoord, trouwens<br />
de gewisselde stukken in het algemeen, geven mij aanleiding om<br />
een enkel woord te zeggen over het visiteerend personeel. Het<br />
is in de stukken niet uitvoerig behandeld, maar ten vorigen jare<br />
heeft de toenmalige Minister schriftelijk en mondeling bepaalde<br />
toezegcingen gedaan, waardoor de positie van het visiteerend<br />
personeel zou worden verbeterd. Wij hebben nu den toestand,<br />
dat nog altijd een groot aantal personen, kommiezen-verificateurs,<br />
met 10 en meer dienstjaren, op een aanstelling als verificateur<br />
moeten wachten. Ik geloof, dat het goed is en dat deze<br />
personen daar ook volledig aanspraak op hebben, wanneer de<br />
Minister zich er nog eens voor wil zetten, om deze zaak nog<br />
eens stevig onder het oog te zien. Wanneer hij de stukken, welke<br />
gewisseld zijn voor de begrooting voor het dienstjaar J988, nog<br />
eens wil nalezen, dan zal hij daarin vinden, wat ik op dit oogenblik<br />
betoog.<br />
Mijnheer de Voorzitter! Tk wensph thans nog een enkel woord<br />
te zeggen over de bewapening van het grenspersoneel. Ik heb<br />
met genoegen gezien, dat de Minister in dit opzicht die bewapening<br />
heeft verbeterd en nu wil ik er van deze plaats leivoegen,<br />
dat het personeel in het algemeen, wanneer het voorzien<br />
wordt van een sroede bewapening, met die bewapening<br />
natuurlijk uiterst voorzichtig moet zijn. Dat spreekt vanzelf.<br />
Ik ben zelf grensambtenaar geweest. Ik weet, wat het beteokent,<br />
wanneer men gewapend is en ik weet ook, dat er enkele